sterke doorgaans voorman, ontving gewoonlijk iets hooger loon, en zijn
voornaamste roeping was, „den gang erin te houden".
Is in dit alles en nog zooveel meer algeheele verandering te verwachten?
Kan ook het onderwijs, zooals dit thans geregeld is, hierin de gewenschte
verbetering brengen? 't Is mogelijk, doch het leven van den veld- en den
polderarheider is voor velen, als een grondeb, die bij een hevigen ooste
lijken wind en in het gier zich kan voordoen. De gebreken reiken zoo
diep onder peil, en de onderwijzer kan zoo moeilijk zich daarvan een
juiste voorstelling maken; de armoede met de verslaving als nasleep
daarvan, is van zoodanigen aard, dat ze het begrip van iemand, die ze
slechts van ter zijde beziet, te hoven gaat. Ook zou door de prille jeugd
daar weinig van worden begrepen.
De werklieden zelve moeten gestadig bezig zijn elkander te helpen. Zij
moesten door onderlinge verbroedering zich zoeken te redden. Op zoo
velerlei gebied kon een gezellige omgang hunne leiding en beschaving te
nutte komen. Zij moesten er steeds naar streven ook in hun stand iets te
zijn, want zonder dat zinkt al hun gedoe weg in het niet. Zij moesten het
trachten in te zien, dat elke onbeschaafde uitdrukking, elke vloek of elke
spotternij is als een inktspat op een blad papier. Alleen bij een ernstig,
bedachtzaam en een eenvoudig, deugdzaam leven, zijn bestaande misstan
den te boven te komen.
Ook de werkman kan zich door gestadige oefening ontwikkelen. Te
arbeiden en tevens elkander te dragen of lief te hebben, geeft een onver
getelijke of onvergelijkelijk rein genot. En de beschaving, ook van een
voudige menschen, op humaniteit en godsvrucht gegrond, staat zelfs ver
boven de ijdele beschaving in vormen. Men zij dan ook steeds bescheiden
en beleefd. Daardoor helpt men ook anderen om het te worden. Zelfs een
onbeschaafd mensch, die met beleefdheid behandeld wordt, zal ten minste
eene poging wagen, om fatsoenlijk te zijn. Beleefdheid is een beroep op
het gevoel van anderen, hetwelk in dat geval weerklank vindt. Ook aan
ons zeiven zijn wij verschuldigd beleefd te zijn. 't Is de kroon en het
sieraad van elke opvoeding, de stempel van volkomenheid op het karakter,
het kenmerk van den man. strevende naar innerlijke beschaving.
Ook de werkman moet zijne vrije uren in zijn dienst of tot ontwikkeling
besteden; hij moet ook trachten gelegenheid te vinden om eenige van zijne
winteravonden gezellig onder elkander door te brengen, om zijne stoffe
lijke en vooral ook om zijne geestelijke belangen te behartigen. Al wordt
voor zijn arbeid gewoonlijk niet veel zoogenaamde geleerdheid gevorderd,
toch maakt zijne roeping hem niet ongeschikt of onbekwaam, om zijne
aandacht ook over velerlei andere aangelegenheden te laten gaan.
74