boorteplaats, te Colijnsplaat. Het zou dus, voor wat betreft het practische gedeelte plaats hebben aan denzelfden zeedijk, waaraan ik, nog zoo kort geleden, ook als arbeider bij afwisseling gewerkt had. Van mijn patroon ontving ik 5 November 1856 het volgende: „DE ONDERGETEEKENDE SCHOOLONDERWIJZER TE SCHERPENISSE, VERKLAART VOLGAARNE DAT A. HOLLESTELLE, DIE BIJ HEM BIJNA EEN JAAR ALS HULPONDERWIJZER IS WERKZAAM GE WEEST, ZICH DAARIN MET LOFFELIJKEN IJVER GEKWETEN HEEFT; DAT HIJ DOOR VLIJTIGE ZELFOEFENING AANZIENLIJKE VORDERINGEN GEMAAKT HEEFT IN ONDERSCHEIDENE VAK KEN, MET NAME OOK IN DE ALGEBRA EN MEETKUNDE EN DAT HIJ DAARENBOVEN IS OPGELUISTERD DOOR EEN CHRISTELIJ- KEN WANDEL: REDENEN WAAROM DE ONDERGETEEKENDE HEM DAN OOK MET RUIMTE DURFT AANBEVELEN. 5 November 1856. J. Craayo". Naar het zeggen van een gezaghebbend persoon was ik op het examen een van de geschiksten, zoo niet de geschikste. Maar het was destijds de wensch van de authoriteiten. dat de aan te stellen ambtenaren in staat zouden zijn de polderwerken op te meten, zoodat bij overigens voldoende geschiktheid bij de benoeming voorkeur zou worden gegeven aan hen die in het bezit waren van een diploma als landmeter. Bedoeld persoon deelde ook mede, dat de commissie met het afnemen van het examen belast, zich in haar geheel naar den dijk had begeven, om te zien, hoe een onderwijzer het er toch wel zou afbrengen bij het leggen van krammat, bij het maken van vlechttuinen en bij het verrichten van andere practische aangelegenheden, doch toen ook in haar oog dit een en ander zoozeer naar den eisch gelukte en dit alles aanleiding gaf tot nadere bespreking, vond mijn zegsman ongezocht gelegenheid tot het verstrekken van nadere inlichting omtrent mijn persoon. Daardoor kwam de Chef van het bureau van den Hoofd-Ingenieur, ook als lid van de examencommissie aanwezig, te weten, dat de arbeidersjongen, dien hij in 1853 ten zijnen had ontmoet, dezelfde was, die thans als onderwijzer, ook naar de betrekking van Werkbaas dong. Maar ik keerde spijtig terug naar Scherpenisse, zonder hoop op benoe ming, want over een diploma als landmeter beschikte ik niet. Weldra kwam dan ook de tijding tot mij, dat de persoon, die wel zoo iets in zijn bezit had, was benoemd. Ik was teleurgesteld, doch nam nu voor mij als landmeter te bekwamen. Maar gelegenheid om daarvoor het noodige onderwijs te vinden, deed zich tot mijn leedwezen niet voor. Teleurstelling op teleurstelling volgde, totdat ik eindelijk het besluit nam dan zelf maar 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 93