eenigermate bezwaar tegen het niet genoegzaam bekende leven aan dien
stand of werkkring verbonden; 'k wenschte mijn tegenwoordig bestaan
liever te bestendigen, door voort te leven onder mijn tegenwoordig gedoe,
waarin mijne dagen zoo stoorloos henen gleden. Dan, in September ver
zocht ik vergunning tot toelating, hetwelk kort daarop ook werd toegestaan.
Aan de Breede watering bewesten Yerseke kwam ook eene reorganisatie
tot stand. Daarvoor had ook eene oproeping van sollicitanten voor de
betrekking van Opzichter op eene jaarwedde van 750,plaats en
enkele mijner kennissen raadden mij inzonderheid ook aan naar deze
betrekking te dingen, daar ik, daartoe benoemd, mijne tegenwoordige
levenswijze niet behoefde te veranderen en uit een financieel oogpunt
beschouwd, mijn toestand daardoor ook belangrijk zou komen te ver
beteren. Men wist mij daartoe over te halen. En zoo stond ik als toen
voor twee verschillende examens, dat van opzichter van 's Rijkswaterstaat,
hetwelk zou worden gehouden op 3 en 4 November 1862 te 's Gravenhage
en dat van Opzichter van de Breede watering bewesten Yerseke, dat aan
vankelijk ook op dezelfde datums was bepaald, doch dat door tusschen-
komst van mijn Ingenieur verdaagd werd tot 18 en 19 November te
Wemeldinge.
Voor het te houden examen in den Haag hadden zich ruim een 60tal,
voor dat te Wemeldinge, slechts een 5tal personen aangemeld. Onder de
laatsten was een gegadigde, dien het in lang ook niet voorspoedig ging in
de wereld. Hij stelde, 's avonds zoo bij mij vertoevende, met veel uit zijn
bewogen leven in kennis en zijn wedervaren maakte op mij indruk. Ik
beloofde hem zelfs, dat, wanneer ik als nummer een en hij als onmiddel
lijk daarop volgende voor die watering op de voordracht kwam, bereid zou
zijn mij terug te trekken, 'k Was toch niet zoo op verandering gesteld.
Het theoretische gedeelte van het examen te Wemeldinge was ingewik
keld. Het werd geregeld en onder anderen ook grootelijks afgenomen door
den Chef van het bureau van den Hoofd-Ingenieur van 's Rijkswaterstaat;
het practische gedeelte liep over allerlei polderwerken, waarvan het onder
zoek naar de bedrevenheid daarin aan geheel ander personeel was opge
dragen.
Op 24 November 1862 werd mij vanwege den Minister eene lijst toege
zonden van de personen, die naar de betrekking van opzichter van den
waterstaat gedongen hadden en van welke gebleken was, dat zij de
vereischte geschiktheid bezaten om voor eene benoeming tot die betrekking
in aanmerking te komen. Ook mijn naam kwam op die lijst voor. Enkele
dagen daarna ontving ik ook het bericht van het polderbestuur der
83