dat God niemand gestrenger kastijdt dan degenen, die zich vergrijpen aan de kleinen en eenvoudigen, kwam mij voortdurend in gedachten. X Kalm gingen mijne levensdagen in mijn nieuwen werkkring voorbij. Moeilijkheden leverden mijne werkzaamheden niet op en kort na mijne komst op mijne standplaats trad ik in het huwelijk met Regina Wilhelmina Rijnberg (6 April 1866). Te Ellewoutsdijk bracht ik ook genoegelijke dagen door met iemand, die wegens moeilijke levensomstandigheden eindelijk naar Amerika toog. Met dien zoo gevoeligen man sprak, zong en speelde ik op het orgel 's avonds soms uren lang. In September 1910 kwamen zijne beide zoons, ondertusschen bejaarde en welgestelde lieden geworden, mij vanuit Grand Rapids te Tholen bezoeken. Zij wenschten hun geboorteplaats en ook mijn aangezicht nog eens te aanschouwen. Schoon ik door mijne betrekking van de werklieden meer en meer vervreemde, toch liet ik mij niet meeslepen in den ambtelijken stroom van conventie en onbekendheid met hen. Volgt een beschouwing dat hij het leven der werklieden nog kon begrijpen Slechts enkele jaren bleef ik in Zuid-Beveland werkzaam. Reeds toch 1 September 1867 volgde mijne verplaatsing naar St. Maartensdijk. Dan, gedurende mijn bijna vierjarig verblijf te Ellewoutsdijk trachtte ik dat gebied, het woud aan het lage of het helle, tot wijde strekking in allerlei opzicht te kennen. Liefhebber zijnde om steeds de oude gesteldheid van het land in al haar bijzonderheden na te gaan,werden ook mijne lange dienstreizen te voet, tot het gadeslaan van overlang aangelegde wallen of dijken, van ingesloten wateren en van alles wat dienen kon tot ophel dering van de wording en de ondergane veranderingen daarvan, besteed, en van mijne dienstreizen uitrustende werden gewoonlijk ook nog eenige oogenblikken afgezonderd voor het doorzoeken der archieven in betrek king tot dit alles. Op het terrein rustte ik veelal niet voor de oorzaak van elke bocht, van elke inzinking van elke uitschuiving van dijken of wegen gevonden of begrepen was; en later, niet meer in functie zijnde, brak de tijd aan voor het verwerken van de in hoofdzaak op die wijze bijeenge brachte stof, die bij het in druk verschijnen door een mij misschien minder goedgezinde, werd beschouwd, als het resultaat van een schier blindelings door een ongeschoolde, aan lijvige, niet te vertrouwen folianten, te zijn ontleend1 1) Hij doelt hier op de bespreking van A. A. Beekman in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap; zie de inleiding. 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 99