february mij renvoyeerende, ten aanzien van het doen aanplakken van 1810 februari toegezondene stukken, na vorige dispositiën van 2 en 6 january, bij welke ik geordonneerd wierd geen vreemde authoriteit te respecteeren. Moest ik nu maar dadelijk laten aanplakken? En dan zoals de secretaris van Koudekerke? Goed, als ik er nog iets mee winnen konde, maar dit is immers ijdelheid en waartoe dan met opzet en voor niet een martelaar te worden? Maar behalven dat: toen den voorn, last gegeven wierd, wist men nog niets van de violente mesures, zedert met mij genomen, tot exsecutie toe. Ook daarvan was kennis gegeven en dus kon ik ook gevoeg lijk daarop het nader besluit afwagten. Enfin, ik resolveerde, den generaal te gaan zeggen, dat ik zou laaten afficheeren. Ik deed het. Hij was ferm, om het niet toe te laten. Hij zou het laten afscheuren. Ik vroeg: niet meer? Ja, zeyde hij. En uw laten arrêteeren. Ik vroeg voor hoe lang. Hij totdat ik orders van Parijs krijg. Alles ging zeer vriendlijk toe. Ik had geen zin om martelaar te zijn en proponeerde hem, dat ik hem dan schrift- lijk van mijn voornemen zou kennisgeven en dat hij mij dan verbieden zoude, onder zware bedreigingen etc. Hij nam dit op zig. Hiermede was ik gedechargeerd en meende genoeg gedaan te hebben, wanneer ik op zulk eene wijze voor de overmagt onderdeed. Of men dit algemeen zo begrijpen zal, moet de tijd leeren. Dit weet ik altoos vooraf: dat het goed of kwaad zal wezen na mate van de uitkomst. Saturdag 10. Ik kreeg een brief van Gilly om geen andre authoriteit te erkennen dan die van den keizer. Dat hij mij dit nu eens voor al zeyde en, zo ik niettemin voortging, dat ik zou behandelt worden met rigeur en geleerd worden, de authoriteit van den keizer te erkennen. Nu meende ik genoeg gedekt te wezen. Ik zag dus van de affixie af en gaf van alles kennis bij missive aan landdrost, met toezending der brieven. Voorlede woensdag waren weer circa 800 man in de casernes getrokken, nu bleef er circa nog een 600 bij de burgers in kwartier. Ik kreeg heden nog bij extract verbaal landdrost, volgens cabinetsorder 1 februari een last, aan alle bestuuren om de Fransche gecantonneerde troupes alomme te behandelen als die van vrienden en bondgenooten. Dit gaf mij eenige moed, dat Walchren ook maar militairement bezet wierd aangemerkt en niet als ingelijft. Ydele hoop! De douaniers hadden over eenige dagen met gewelt bij opbreking possessie genomen van het commishuisje aan de Dambrug, aan 't Simpelhuis toekomende, die daar huur van trekt. Ik heb geraden, dit aan den balliuw ter kennis te brengen en zo ik hoor heeft hij dit bij de Weth gebragt, die daarovei -emonstrantiën doen zal. De douanes werkten ook, zo men zeyde, in Goes en Zierikzee voor de 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 101