Donderdag 1. Gistren was den heer Dubosch weer vertrokken, zo ik ver- 1810 maait
moede met oogmerk om in korten terug te komen en dan de souspréfec-
ture te aanvaarden. Uit hetgeen ik van terzijden vernomen heb was hij wel
geïntentioneerd. Die zig bij hem weet te insinueeren kan zijn naad naaien.
Gelukkig dat ik het niet nodig heb en niet zoek. Hij heeft zig anders over
mij ook al gunstig uitgelaten. Heden kreeg ik een brief van zijn secretaris
met enige exemplaren om aan te plakken over de voorziening in "t begra
ven van lijken, tot voorkoming van epidemie. Het was een arrêté van
hem, maar getekend door den generaal. Ik zal nu morgen aan den generaal
schrijven, dat ik nog geen beveelen van den sousprefect erkennen kan,
maar dat ik, daar de zaak tog goed is, gaarn op zijn verzoek, tot salubri-
teit voor troupes en ingezetenen, wil medewerken in den geest van het
arrêté.
Door het decreet van Napoleon, vermeld sub 27 february hebben de
effecten geen merkelijke daling geleden. Dit zou doen supponeeren, dat dat
decreet in Holland al vroeger moet bekend geweest zijn en welligt de
eerste aanleyding tot de aanmerkelijke daling van 34 tot 25 circa gegeven
heeft. In de Journal de l'Empire leest men, dat op den 30 january de
zaken tusschen den keyser en den koning van Holland vereffend waren.
Vrijdag 2. De landsontfangers hadden tot heden uitstel gekregen in 't
overstorten der cassen bij den keyserlijken ontfanger Ribbius. Toen zij
bleven weygeren kregen zij ieder exsecutie van 4 man en daarna is één
voor één zijn kas gaan overstorten. Nu, er was waarlijk niet anders aan
te doen.
In den avond kwam de expresse uit Amsterdam terug met een brief
van den minister van binnenlandsche zaken dato 28 februari, houdende
dat de amtenaaren in W alchren zig moeten considereeren als door dade
lijk geweld gedwongen om le delereeren aan hetgeen door of vanwegens
de Fransche agenten en authoriteiten van hun word gevorderd en zig uit
dien hoofde en op dien grond dien conform kunnen gedragen. Ziedaar
dan ineens alles losgelaten. Nu mogt ik niet meer twijffelen of, zo iets,
tenminsten Walchren geabandonneert was. Met dat alles, hoe ongelukkig
dit ware, het stelde mij tog op mijn gemak, daar ik nu na de omstandig
heden handelen konde en niet meer die onaangenaamheden van exsecutie
als anders te vrezen had. Niettemin zond ik tog nog den brief af aan den
generaal over de affixie van het arreté van de sousprefect. Ik kon nu tog
altijd terug als het er op aankwam.
De couranten behelsden een brief van den koning aan 't Wetgevend
Lichaam en aan den Staatsraad. Zijn voornemen scheen nog om terug te
95