dat de kwartierdrost van Gelderland een eigenhandige brief van de koning 1810 maart had ontvangen, dato 22 february, met last om alles te verduuren en niets toe te geven. Dubito. Dingsdag 6. Heden vernam ik. dat dezer dagen Zierikzee ook met Fransche troupen bezet was. De couranten hielden in een keiserlijk decreet tot renovatie van een edict van bodewijk de XIV de anno 1682 over de leerstellingen der Gallicaansche kerk. Hoezeer wel alle wereldlijke magt van de kerkelijke geheel was afgescheyden, waaren egter de bepalingen van de laatste in dezen tijd al heel vreemd. De paus wierd erkend als den successor van Petrus, als 't hoofd der kerke, onvermindert de tegenspraak der gepraetendeerde hervormde kerk. De censura librorum was er in gevestigd zoo sterk als ooit etc. Hoe strookt dit met de gevoelens van verdraagzaamheid, van vrijheid in de zaaken van godsdienst? Het is een onverklaarbaar en wonderlijk phenomene. En wat kan nog het gevolg zijn van zulk een systema? Mij dunkt het ademt vervolging, meer als tolerantie. Ik ontfing heden eene missive van den delegué van den sousprefect Dubosch met een arrêté om binnen 48 [uur], op poene van militaire exsecutie en een commissaire spécial tegen 24 franken daags, te antwoor den op een aantal vragen over de persoonen, die de onderscheyde adminis- tratiën uitmaakten, haar tractementen. item van predikanten, over de lands- en stadsinkomsten en -uitgaven. Ook nog een andre missive met een gelijk aantal vragen om indicatiën over armen- en godshuysen, om te antwoorden binnen 3 dagen. Ik versogt aanstonds uitstel daar de tijd te kort was, dan obtineerde niets dan op de eerste missive 3 dagen loco 48 uuren en op de andre 8, loco 3 dagen. Ik zag geen zwarigheid om te antwoorden maar 't was werkelijk. Enfin, ik nam de eerste brief voor mijn rekening en belaste den secretaris Vernede met het antwoord op de andre. In de Middelburgsche Courant van heden annonceerde de sousprefect, dat hij vaceerde in de Abdij alle dagen van 12 tot 2 uuren. Woensdag 7 kreeg ik op 't stadhuis een visite van den generaal Osten. Zijn boodschap was eigentlijk, gelijk ik merken konde, namens den heer Dubosch om mij te engageeren de benoeming als maire aan te nemen, wanneer die op mij wierd uitgebragt, gelijk zekerlijk geschieden zoude. Zijn argumenten waren meer menagant als wel overredende. Dan, ik beduide hem, dat ware ik er na verlangde, ik dan nog de benoeming niet kon aanneemen als zijnde ridder en staatsraad. Hij kon dit niet tegenspre ken. avoueerde de moeilijkheid en zou het den prefect onder 't oog 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 113