Zondag 1. De post bragt weer niets aan. Hoezeer het gesloten tractaat 1810 april
gelijk hiervoren wel was uitgelekt, waren er egter nog tijdingen, die de
zaak ten definitiven nog als zeer onzeker beschouwden.
Maandag 2. Te Vere had men ook de bedienden der ontfangers in requi
site gesteld, dog zekere Capelle, een clerk van Halffman, weygerde den
dienst en thans zit hij op 't gevangenhuis. Hij schijnt ferm besloten, niet
te zullen toegeven. Waarlijk, deze epoque vertoont veele proeven van
braafheid en trouwe van zeer veelen. Heden bande de balliuw de vier
schaar uit naam van den koning van Holland en de regters fungeeren
reeds uit naam van den keyser. Welk een holypodrigo. Ondertusschen
hoor ik, dat de conduite van de regters door den minister van justitie
gedisapprobeert is. Het is overal een chaos van verwarring en van onzin.
Dingsdag 3. Nihil.
Woensdag 4. De generaal Gilly zeyde, goede tijding te hebben, volgens
welke den hertog van Benevent met vredesvoorslagen na London was en
dat alles op een goeden voet stond. De couranten gaven ook aanleiding
om te denken dat men onderhandelde Het huwlijk van den keizer was den
31 maart voltrokken, dan de festiviteiten zouden eerst in mey beginnen,
wanneer men een algemeene vrede verwagtte. God geve, dat dit alles
waarheid zijIk wanhoop niet, zelfs over Walchren, zo lang ik niet hoor,
dat alle onderhandelingen finaal afgebroken zijn. De 3 pet schuldbrieven
27—28.
Ik ontfing heden een missive van den landdrost met een extract verbaal
om in alle kerken te doen danken en bidden voor het huwlijk van den
keizer. Nu zal men mij wel niet kwalijk nemen, dat ik hiertoe orders geve.
maar ondertusschen: de orders komen van den koning van Holland.
Eigentlijk kan dit van 's keizers wege even weynig worden toegestaan als
het afficheeren van eenige andre koninglijke decreeten. Maar ik denk, dat
men hier wel op de materie letten en de form overzien zal.
Donderdag 5. Groote parade op de Mart en diner bij Gilly. Er was geen
martdag. Ik had op verzoek van den commandant alles bijtijds doen
waarschouwen. Men verkogt en hield mart op de Groenmarkt. Hiermede
liep de plegtigheid ten einde. Waarlijk niet zeer omslagtig. Ik was ver
blijd, dat ik er zo afkwam, en had zeker gevreesd, dat men meer zou ge
daan en meer van ons gevergd hebben.
105