1810 april bij te woonen. Dan, daarop niet sterk durvende aandringen, wierd hij tog geëngageert, om zijn sentiment over hetgeen door de commissie aan den keizer zoude moeten worden onder 't oog gebragt rakende onze be- langens, op papier te zetten, waaraan hij dan ook met allen spoed en wel gefundeerd voldaan heeft. Maar wie de man zal wezen om na Parijs te gaan, dit zal moeilijk te vinden zijn. Ik heb er onlangs over gesproken met den heer P. Boddaert en die scheen niet geheel ongenegen. Nu, hij heeft er veele vereischten toe. Hierover nader bij vervolg. Dingsdag 24. Ik passeerde heden, met de zondagsche partij, den dag te Domburg. Ik was er niet geweest zedert 27 july [180] 9, époque van welke ik dezen brief begonnen heb. Wat is er zedert voorgevallen!!! Woensdag 25. De hertog van Reggio was van Utrecht na den Haag ge gaan, zou daar zijn hoofdkwartier établisseeren en had reeds 16 huyzen voor zijn generale staf in requisitie gesteld. Men vertelde, dat Josephine het huis in 't Bosch zou gaan betrekken. Andre destineerden dit voor de koningin. Er kwamen dagelijks Engelsche schepen voor de wal: 1 fregat, 2 brikken, 2 kotters, 2 loggers. Dit veranderde wel eens, maar meest alzoo. Heden kwamen zij tot voor de Nolle, dus gemaklijk onder 't bereik van Vlissingen. De lui, die op de Westdijk waren, verlieten die. Maar er viel geen schot. Zij komen denkelijk alleen recognosceeren. Dan, wanneer er op hun geschoten was en zij dus versterking vreesden, zouden zij mis schien weer op 't demolieeren bedagt zijn. Ongelukkige positie, zo voor Vlissingen als voor geheel Walchren! Ondertusschen waren de gerugten van onderhandeling met Engeland weer enigzints levendiger. 3 pet schuld brieven 25 pet. Donderdag 26. Men zeyde, dat de keizer herwaarts kwam. Vrijdag 27Bruiloft aan mijn huis. Mijn koetsier brak zijn been door de slag van mijn paard. Het affecteerde mij zeer, gaf mij bij de drukte van den dag nieuwe drukte en kommer. In den middag kreeg ik een aide de camp van den generaal met de tijding, dat de keizer eerstdaags gewagt wierd en verzoek, dat ik wilde zorgen voor behoorlijk ameublement en schoonmaken van zijn benedenkamers. Ik kon er onmogelijk iets aan doen en stelde het uit tot 's anderendaags, verzoekende inmiddels de heer Stavor[inus] om dit te praepareeren. Hoezeer de dag voor mij een dag van vreugde was, wierd ik nogthans 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 160