door alle de verschillende gemoedsbewegingen geweldig geslingert en was 1810 april
in het geheel niet zo als ik wel verlangde te wezen. Ik voelde wel alle den
dank, die ik aan 't Opperwezen versehuldigt was wegens Zijne weldadige
handelwijze aan mij betoont, maar mijn ziel was slegt gestemt om daar
over met die kalmte te denken als behoorde. Vooral gaf hiertoe aanleiding
de drukte en onaangenaamheid, die ik uit de komst des keizers voorzag,
daar alles weder alleen voor mijn rekening kwam. Enfin, de dag liep ten
einde. Alle wereldsche zaaken schikken zig tog quovis modo en hebben
een einde. Onder andre omstandigheden zou deze dag mij zeker meer
genoegen gegeven hebben. Maar de wereld is niet anders. Hier is de tijd
der ruste nog van volmaakte genoegens niet.
Saturdag 28. Heden ging mijn brief af aan den sousprefect, bij welke ik
mij, als uit den eed van den koning van Holland benevens den wethouder
Stavorinus ontslagen, nu ook vanzelfs aanzag als gelibereert van alle
verdre waarneming van mijn post, verzoekende mitsdien, dat daarin ten
spoedigsten mogt worden voorzien. Ik wagt wel geen ontslag dan bij de
finaale organisatie van 't bestuur, maar deze mesure was tog natuurlijk.
Toen ik van de Fransche zijde geïnjungeert wierd in functie te blijven,
mogt ik niet zeggen, dat ik niet wilde, want de order van den koning
luidde, dat ik moest continueeren. Het kwam er dus niet op aan, om
breed te discuteeren of dit gedaan wierd op naam van den keizer of
koning. Ik kon niets winnen met die discussie in 't midden te brengen.
Ik liet mij dus eenvoudig continueeren en liet den titel in medio. Voor
mijzelf rekende ik, en zeyde ook daar het te pas kwam, dat ik in functie
was voor den koning. Niettemin obedieerde ik aan de Fransche orders
omdat ik geen magt had mij te opposeeren en dit viel naderhand gemaklijk
toen mij de orders van den koning toekwamen om aan de Fransche
authoriteiten te moeten obedieeren. Maar nu de koning er niet meer is en
ik van den eed ontslagen ben, moet ik althans toonen, dat ik niet verkies
in dienst van den keizer te wezen. En ziedaar de geest der opgem. missive
aan den sousprefect. Ik verlang hartlijk na ontslag. Ik deed het nooit
meer als nu. Ik begon verdriet in de zaken te krijgen. Ik zag geen kans
meer om de enden aan malkandren te houden. Alle dagen klagten, en ik
kon wel aanhooren maar niets helpen. Alle dagen desorganisatie, en ik
kon niets op zijn plaats houden. Alle dagen nieuwigheden, en ik was aan
't oude gewend. In een woord: het verdroot mij en [ik] reikhalsde na rust.
Ik weet niet, of de bezigheden van den ondertrouw er oorzaak van waren.
Maar ik was nooit meer ongeschikt als dezer dagen om eenige zaaken te
doen. Indedaad, ik was confus. En het hoofd liep mij geheel om. Zoo was
113