1810 april ik nooit in alle vorige drukten van deze tijden. Kortom, ik was moedeloos.
Een missive van den sousprefect annonceerde mij de komst van den
keizer en schreef mij voor een hoope pointen, bij die gelegenheid in agt te
nemen, alle even onaangenaam. En in een conferentie, waarin hij mij
tegen 6 uuren 's avonds verzogt, vergde hij van mij, op aanzoek van den
generaal Gilly, de indicatie van het beste huis in de stad om casu quo te
dienen tot logement van den keizer. Ik antwoordde, dat ik en mijn broer
en zuster in de eerste classe stonden, dat ik bruiloft aan huis had en een
vrouw, die alle dag konde in de kraam komen en dat ik het mijne dus
niet konde cederen en ook mijn broer en zuster niet konde doen delogee-
ren. Dat ik dit even weynig ontrent andre mensehen doen konde. Dat ik
ook geen authoriteit had. Dat ik alleen fungeerde omdat ik gedwongen
was in functie te continueeren, maar dat ik voor zulke daden van authori
teit mij geen roeping attribueerde. Hij sprak dat alles natuurlijk wel tegen,
maar ik eindigde tog met te zeggen, dat ik mij daartoe niet preteeren
konde. Maar dat, wanneer er kwestie was om het huis van den generaal
te meubleeren, ik dan mijn best zou doen om alles na zijn genoegen te
arrangeeren. Dat de generaal dit ook eigentlijk maar had gerequireerd en
dat dit het beste plan was. Hierover nam de sousprefect op zig om met
den generaal te spreeken en mij dan nog heden rapport te doen. Dan, ik
bleef op 't stadhuis tot V2IO en ik vernam er niets van.
De Engelsche schepen bleven al bij aanhoudenheid rondom het eiland
kruissen. Na Vlissingen wierd nogal canon etc. vervoerd. Zou er in Enge
land weer vues op dit eiland zijn? Dit wierd mij heden verhaald. God
beware ons! O, was ik eens met de mijne op een plaatsje daar ik rust had.
Niet om ledig te zijn of te blijven, maar om maar eenige ogenblikken van
kalmte te genieten! Bij alle deze rusteloosheid word ik door eene inner
lijke inquietude als 't ware vervolgt, wanneer ik denk, en ik verzet de
gedagte niet, aan de situatie van mijn lieve vrouw. Ja zij is welvarend,
zeer welvarend. God lof! Maar het kraamen is tog altijd eene inquietante
époque. En wanneer ik mij voor den geest breng het geval, dat ik haar
mogt missen, o dan ben ik geheel buiten mijzelf! Goedertieren Beschikker
van mijn lot, die mij tot nu toe zo zeer beweldadigd hebt, 0 bewaar haar
allerdierbaarst leven. Zij is er meer nodig dan ik. En bewaar mij voor
zulk een ongeluk! Doe mij in alles op Uw zien en aan Uw mijn weg over
laten. Maar dat ik haar niet misse! Wanneer die époque eens gelukkig
mogt agter den rug zijn, dan ben ik weer opgebeurd, daar ik nu, zelfs in
de momenten van vreugde in deze dagen, tog eigentlijk gezegd zeer neer
gedrukt ben.
114