1810 mei zoek om die te mogen doen overhandigen. Hij nam dit wel op en wilde een commissie noemen om die memorie te formeeren. De prefect van de Nethes was er bij. Deze scheen dit ook goed te keuren en men bepaalde, dat men eene commissie benoemen zoude. De manier, waarop de keizer sprak over Holland was zeer lest en er was genoeg uit op te maken, dat Holland metdertijd denzelfden gang gaan zoude. Wij insteerden op een apart departement uit te maken. Hij verwierp het niet geheel. Over de tienden scheen hij ook niets te willen beslissen. Hij: de financiën van Holland waren reddeloos, dat kon tog niet blijven. Bij gelegenheid, dat men over de vaart na de rivieren sprak en wij zeyden, dat de Biesbosch niet wel bevaarbaar was, was 't antwoord qu'alors il étoit induit en dat daarin dan zou voorzien worden. Ergo: het eiland van Dort denzelfden gang, was mijn vermoeden. Enfin, hij scheen veel belang in dit eiland te stellen en hetzelve niet ongenegen te zijn. Zijn toon was over het geheel vriendlijk en als ik nagaa, dat hij zig meer dan een uur met ons heeft beziggehouden, dan valt er niet anders uit te besluiten, dan dat hij wel gehumeurd was. Nog iets over mij. Onder anderen noemde hij mij met de Muncq, Sin clair en de Bruyn als menschen. die door de Engelsche zelf waren opge geven als hun zeer gezind te zijn en dus gevaarlijk. Hoe ik met die menschen op eene lijst staa begrijp ik niet. Bij het afscheid herhaalde ik nog eens, que j'espérais que ma conduite ne seroit plus envisagée d'un oeil si désavantageux, qu'ayant eu la confiance du roi d'Hollande, qui m'avoit crée son conseiller d'état, il me serait bien pénible de ne pas pouvoir mériter celle de l'Empereur. Hij zeyde: Etes-vous conseiller d'état? Ik. J'ai eet honneur-la. En hiermede vertrokken wij. De prefect van de 2 Nethes, de heer Argenson, verzogt mij dadelijk in eene conferentie over het benoemen van de bovenbedoelde commissie. Ik sprak van de reeds benoemde na Tholen. Hij verzogt er nog eenige heeren bij te noemen. Wij noemden Lambrechtsen, Verheije van Citters, Snouck Hurgronje, M. Tak, van Stapele, Macquet, J. W. Schorer, van Sonsbeek, A. C. van Citters, Vernede. Nu zou de prefect die alzo aan Z.M. voorstel len. Er wierden nog zommige onderwerpen getoucheert, dog vlugtig. Na den afloop scheen hij mijn zaak te epouseeren, loueerde zeer mijn defensie bij den keizer wegens goede redenen, fermeteit en houding. Hij schijnt een zeer hupsch en habiel mensch te wezen. s'Avonds was de stad op order van den sousprefect andermaal geïllu- mineert, hetgeen ik door wijkmeesters liet rondzeggen. Z. en H.M. reden over Vere, den Haak, over Oostcappelle en zo terug. Voor mij was den dag door den onrust der aanhoudende aanvragen van rijtuigen zeer on- 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 170