1810 mei het dus ongeraden voor hem was, als hij benoemd wierd, een refus te
geven. Hij eindigde met verklaring, zig te zullen beraden en met den
koning aboucheeren. Terzelve gelegenheid was er ook gesproken om van
Doorn Junior te maken requestmeester van den keizer, zoals hij dit reeds
geweest was bij den koning van Holland. Welk een prospectus! Goed als
iedereen hier blijft, en in 't zelfde zog vallen wil, maar dit gaat zo grif
niet. En die dan 't laatste blijft, zal het meeste dupe wezen. Alles bijeen
genomen: als ik weg konde ging ik. Maar ik hang af van mijn betrekkin
gen. En daar leef ik tog ook voor. En ik heb mij die niet gemaakt! Ik mag
dus niet handelen alsof ik ze niet had! Ik voorzie nog groote moeilijkhe
den over hetgeen men doen of laten moet en wensch, dat God mijn
leidsman wezen zal en leiden daar ik gaan moet. Dan heb ik overal
vrede
Heden trouwde mijn dogter met den heer H. J. van Doorn. Welk een
zegen valt mij wederom te beurt. Ik heb geen reden om er mij ten
zijnen aanzien anders dan goed van voor te stellen. Als hij' innerlijk is
zoals ik hem zedert lang uiterlijk ken, dan is hij waarlijk aestimabel en
zal zeker mijn agting en genegenheid winnen. En zoo denkt mijn vrouw
er ook over, die zelfs evenals ik met hem ingenomen is. God geve ook
hierop Zijnen zegen! Met dat al veroorzaakte dit, zowel als de bruilofts
dagen, weer zeer veel aftrekking en verstrooing van gedagten. En waarlijk,
dit leken mij niet. Ik had werk, mijn zinnen bij elkandren te houden, door
de overmaat van drukte en bezigheden. Ondertusschen, ook deze époque
was te belangrijk om niet aandoening, vreugde en dankbaarheid in mijn
ziel te verwekken. Alzo dan ook liep den dag ten einde. Maar mijn
lichaam en ziel waren beyde moede, zeer moede. Evenwel vrolijk en kalm,
dog smagtende na rust, zonder uitzigt. wanneer mij die zou te beurt
vallen.
Onder vrijdag den 11 dezer vergat ik mijn gesprek met den hertog van
Bassano. Ik had getragt hem te spreken, als iemand die het oor van den
keizer heeft, om hem ten aanzien van mij in een gunstig denkbeeld te
brengen. Ik wierd zeer vriendlijk ontfangen en op stuk zooveel als ik
verlangen konde volkomen gerustgesteld, gelijk ik het dan ook nadien alzo
ondervonden heb.
Dingsdag 15. Nu begon er eenige kalmte te komen. Dog er was nog zoo
veel wezentlijk werk over. Onder anderen de commissie van Z.M., die
voor het eerst heden in forma bijeenkwam. De menschen zijn goed. Maar
het is moeilijk, met menschen zaaken te doen, die men niet gewend is.
Dit was mijn geval. En altoos aan 't hoofd te zijn. Dat moet tog stuuren.
126