Vrijdag 1. De tijdingen uit Holland waren nogal meer en meer ontmoe- 1810 juni digend. In Rotterdam was door burgers enige insulte gedaan aan de troupes. Aanstonds waren 1000 man meer in guarnisoen gelegd en bij de burgers geïnkwartierd. Dit is 't natuurlijk gevolg. Saturdag 2. Nihil. Vrij rustig. Zondag 3. Onze commissie, door den keizer benoemd, eindigde heden haar werkzaamheid en ik wierd verzogt, het stuk aan den prefect te overhan digen. Een Engelsche schoener en kotter raakten op den Elleboog vast, de Engelsche staken de eerste in brand en het volk vertrok van beyde met sloepen. De kotter wierd door de Franschen naderhand binnengebragt. De heer Pous kwam uit Holland terug en bragt geen geruststellende tijdin gen mee. In 't algemeen wagtte men daar niet anders dan Fransch te worden, alles was neerslagtig en werkloos meer als ooit. De hertog van Reggio had een proclamatie gearresteerd, bij welke allen handel, zelfs transport van de eene plaats na de andre, van alle coloniale goedren direct verboden wierd, op poene van leregtgesteld te worden voor eene militaire commissie, te Utrecht zittende!!! De koning ontdeed zig van zijn vaste goedren. Anmeliswaard en canton wierden verkogt. Hieruit augureerde men mede niet veel goeds. Uit eene bijzondre conversatie met den prefect scheen het niet twijffelagtig, dat het verhuijse van hier na Holland niet zoude worden toegelaten. Zoowel als dat het keiserlijke arrêté, bij welke alle, die in Hollandschen dienst waren, wierden opge roepen ook betreklijk was tot civile amptenaren. En dat alzo de heer Philipse, die reeds in Holland aan een bureau geemployeerd was, zou moeten terugkomen, om zijn post waar te nemen als procureur-generaal, nadien het Hof gelast was om te continueeren tot 1811. Maandag 4. De staat van zaken in Holland en de vrees voor explosiën aldaar, maakte de menschen, die anders zouden genegen zijn derwaerts te gaan, natuurlijk huiverig. Onder deze was onder andren de heer en mevrouw de Superville, die, niettegenstaande hun goed reeds gedeeltlijk in den Haag en gedeeltlijk in 't schip alhier geladen was, niettemin resol veerden hun reis nog eenige weeken uit te stellen. Zij doen wel. Ik kan niet dan met schrik denken aan 't geen Holland te wagten staat bij den te voorzienen overgang aan Vrankrijk, omdat ik altijd bedugt ben voor oppositie der inwooners, voor wanhoop van zo veelen, die geheel hun bestaan missen en voor de rampzalige gevolgen van het een of ander. Cod wende deze grootste aller plagen van ons 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 181