Maandag 25. Nogal veel drukte, hoewel minder onaangenaam. Maar ik 1810 juni had waarlijk teveel voor mijn rekening en geen hulp. Als ik maar wist, hoe lang het duuren zou, zou ik mij zeker van iemand voorzien ten mijnen koste, om mij te adsisteeren. Want eigentlijk heb ik niemand. Dingsdag 26. Alweer als voren. Dat de keyserlijke wet van 15 mey wel ampel word uitgeleyd blijkt uit het geprononceerd idee van den prefect over mijn zwager Thibaut, aan wien hij gezegd heeft te moeten terug komen, quasi omdat hij militair is, n.b. capitein van de Rotterdamsche Nationale Guarde en commandant van de garde d'honneur. Maar eigent lijk, zoals ik begrijp, omdat hij hier door zijn moeder gegoed is. S'il avoit sa fortune en portefeulje, zoals de Franschen zeggen, zou hij die uitspraak maklijk kunnen echappeeren. Maar nu is er te veel vat op hem. Alweer, gelijk met alle wereldsche zaaken, er is voor en tegen om gegoed te zijn. Ik ondervind dit ook. Met minder goed was ik van minder consideratie, maar die consideratie komt mij verbazend duur te staan. Woensdag 27. De keyzer had 15.000 francs aan den armen van Middel burg belooft toen hij hier was. Deze moesten nu geadjudiceert worden. De prefect wilde die door een commissie laten uitdeelen aan elke gezinte. Dit is de wijze niet. Het diende aan de administratiën gegeven te worden. Ik zal tog zien het daar te brengen. Dingsdag 28. Niets bijzonders. Maar aanhoudende bezigheid. Dezen nagt was er vreeslijk onweder. De blixem trof een schuur digt bij Torenvliet, die geheel afbrande. De brand was in de stad te zien. Ik nam ze waar van mijn slaapkamer. Het was aan de zijde van Toornvliet. Ik moest mij eigentlijk inquieteeren. Dog ik was zeer tranquil en weet niet waarom en ging na bed toen ik de lugt niet meer vlammen zag. Ik heb mij mijn bedaardheid gereprocheert en hoop het nooit meer zo te wezen. Voor mijzelf of voor een ander, ik had er na toe moeten gaan. Vrijdag 29. Nihil als gerugten, alsof er voor geld weer hoop was. Vanitas! Saturdag 30. Ik ging met mijn vrouw weer voor 't eerst na haar kraam na buiten. Welk een zegen, dat dit weer zo gelukkig is afgelopen en ik haar behouden heb. Tibi optime deus gratias ago! 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 185