1810 augustus Woensdag 1. Volgens de couranten was de koning van Holland te Toplitz in Bohemen, zelfs niet incognito, en scheen zig daar te willen etablisseeren. De Pruyssische effecten hadden een merkelijke daling ondergaan. Brieven melden, dat Pruyssen in Vrankrijk zoude geïncorporeerd worden en dat de oorlog met Rusland onvermijdelijk was. Zal er dan geen einde zijn aan 't bloedvergieten? Welk eene verantwoording ten geenen dage voor hun. die er oorzaak van zijn Donderdag 2. Heden over een jaar begon ik dezen brief en zedert heb ik op eiken dag het remarkabelste aangetekent. Welk een jaar heb ik nu doorgeworstelt? Nimmer zo geen. En met dat alles ben ik niet te onvreden over mijzelf. Ik weet niet, dat ik mij, wat de uitoeffening van mijn ampts- bezigheid aangaat, iets te verwijten heb. Ja, wanneer ik nagaa al mijn zorgen en zwoegen, mijn doorgestaan leed en mijn slaafs leven, zonder als 't ware genot te hebben gehad van de genoegens des levens, die mij mijn fortuin konden aanschaffen, dan ben ik tevrede over mijzelfs, dat ik zo veel heb mogen opofferen ten dienste van mijn ongelukkig land, door na mijn vermogens voor hetzelve werkzaam geweest te zijn. Indedaad. Ik heb nimmer opgehouden het met lust te doen. En het staat mij nog niet tegen. Maar omdat ik er tog geen doorkomst aan zie, verlang ik nu om er af te wezen en zal hiertoe waarschijnlijk mijn best doen, hoewel het mij altoos zeer veel kosten zal wanneer ik daarin reüsseer. Maar wat baten zulke voornemens? Ik ben er tog geen meester van. En ben dus voornemens gelaten af te wagten, wat de voorzienigheid met mij voorheeft. Vrijdag 3. Nu moesten er in plaats van 140 gardecótes 151 wezen. Alweer nieuw embarras. En dan die aanhoudende afkeuringen en moeilijkheden. Volgens een particuliere brief waren tot senateurs benoemd: van de Pol, Six, Verheul, Janssen en van der Heim. En tot staatsraden Gogel en Appelius. Saturdag 4. Nihil als aanhoudende besognes. Ik rappelleer mij nauwlijks den tijd, dat ik minder op 't stadhuis ben geweest als van 10 tot 3 uuren, 14 [voor?] vier en later. Zondag 5 maakte hierop geen uitzondering. Gardecótes, budget, commissie over verponding te fixeeren, eerdienst, vrees voor sluiting der wisselbank, dit waren alle onderwerpen, die mij bezig hielden en die ik alle moest dirigeeren, als overal de eerste zijnde. Maandag 6. De geheele morgen besogne met den prefect over het budget. 146

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 194