Donderdag 6. Nu was de leverantie der kustbewaarders ten einde. Er 1810 september waren thans 144 reeds in dienst en de zeven mankerende dienden voor andre parochiën. Hierover wierd nu aan den prefect geschreven, teneinde die te houden als door Middelburg geleverd. Het was een zeer verdrietig en onaangenaam werk geweest. Zonder dat de commandant Le Roux 2600.ontfangen had, zou hij zo faciei niet geweest zijn om de zaak zo lang dragende te houden. Hij is nu allerhupst tegen onze heeren, omdat wij onze argumenten, gelijk men dit in Vrankrijk noemt, gemoti- veert hebben. Vrijdag 7. Niets bijzonders. Ik kreeg nu meer ruimte. Saturdag 8. Als voren. Zondag 9. De tijdingen uit Parijs waren voor 't behoud der tienden vol komen geruststellend. Dog men meende, dat zij tog afkoopbaar zouden verklaard worden. De heeren Appelius en van Maanen waren door den keizer benoemd tot staatsraaden. Maandag 10. Heden had ik een besogne ter Prefectuure volgens eene ontfange benoeming van den prefect comme membre du grand conseil. Wonderlijk. Ik weet niet dat ik die qualiteit heb. Het besogne was aange- legt om te revideeren een lijst van 600 personen. Zij moesten wezen les plus imposes uit de communes. Ondertusschen waren ettelijke vergeeten. En dienen om daaruit een minder getal te doen kiezen pour les colléges électoraux. Het besogne ging op zijn fransch: vlug en oppervlakkig. Geen wonder, dat men zelden iets ziet dat goed uitgewerkt is. Enfin, de lijst wierd geamplieert en gediminueert. En het werk was afgedaan. Dingsdag 11. Nihil. Minder drukte. Woensdag 12. Als voren. De tijdingen uit Parijs waren zeer ongunstig ten aanzien der tiërceering. Eerstdaags verwagtte men publiciteit van de bepaalde departementsverdeeling. Het scheen uit een brief van den heer A. v[an] D[oorn], dat C. G. Bijleveld de bedoelde man was voor maire in mijn plaats. Hij is er niet malsch genoeg voor. Maar wie dan? Het is voor iedereen maar een slegt baantje, die het niet doet óf uit ambitie óf uit loutre zugt voor het publiek belang. Dit laatste zou mij zeker motivee- ren, had ik het niet reeds lang genoeg gedaan. Ondertusschen vrees ik van nu af, dat het mij een magtig vuide zal geven, wanneer ik er af ben. En 153

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 201