1810 december heden en buitengewone drukte verzeld geweest. En met dit al: het had
mij nooit verdrooten. Nu was ik van alles plotsüng ontslagen. Het deed
mij moeite, omdat de stad mij na aan 't harte lag. Dan, aan de andre
zijde was ik verblijd, meestendeels omdat ik geen kans zag, na de nieuwe
order van zaken, die stond te worden ingevoerd, met eenig goed succes
aan 't roer te blijven of er met eenige eer af te komen. Ook had ik
waarlijk rust nodig. Mijn eige zaken waren niet zozeer verwaarloosd,
maar merkelijk veragterd en het ware mij onmogelijk geweest die buiten
verwarring te houden indien ik in die publieke betrekking gebleven was.
Ik heb dan van die zijde reden van contentement.
Hierin wierd ik gesterkt omdat veelen, hoezeer mij gaarn hadden
gecontinueerd gezien, mij die rust gunden en rekenden dat ik die ver
dient had. Waarlijk, ik heb voor al mijn moeite oneindig veel dank
behaald, meer dan ik gedagt had te kunnen verdienen. Ik heb veel deel
neming altoos van andren ondervonden, veel hulp, veel erkentenis, veel
blijken van agting en vriendschap. In één woord: ik ben rijkelijk be
loond geworden. Maar de grootste beloning heb ik bij mij zelfs gevonden
in de genoeglijke bewustheid van mijn pligt betragt te hebben en na
mijn vermogen, hoe overtuigd ook van veel gebrek aan doorzigt en
beleid, aan de betrekking in welke de Voorzienigheid mij geplaatst had,
beantwoord te hebben. En nu: Sat patriae Priamoque datum. Indien ik
in mijn rust zoveel zelfvoldoening kan ondervinden als in mijn politieken
loopbaan, dan zal ik wel te vreden wezen en God danken, dat Hij mij
de rust bezorgt heeft. Goedertieren Beschikker van mijn lot, geef hiertoe
Uwen zegen en leid mij op den goeden weg!
Donderdag 6. Had ik nog opwagtingen van alle Kerkenraden en van
verscheyde particulieren om mij te bedanken voor gedaanen dienst en
met mijn rust geluk te wenschen! Waarlijk dit trof mij opnieuw.
En nu eindig ik dit geschrift. Het behelst een voornaame époque van
mijn leven. Het zal in 't vervolg niet meer zoo belangrijk wezen, immers
niet voor 't publiek. Mogt het volgende gedeelte nu belangrijk gemaakt
worden voor een beter leven, dan had ik des te meerder stoffe van
dankbaarheid voor de bevrijding van dien slommer van bezigheden, die
mij maar al te dikwijls hebben afgetrokken om aan mij zelfs te denken.
Quod det deus!
168