Vrijdag 1. Alweer 's morgens vroeg nieuw embarras. In het Oost- 1809 september
Indische-Compagnie-Huis waren dezen nagt 1200 man geweest. Deze moes
ten nu elders, om vervangen te worden door zieken, welker getal zeer
sterk aangroeide. Men sprak van 5000. In de Oude Kerk waren reeds
1800 gecaserneert. Het stond op 't punt om de Nieuwe ook te nemen.
Misschien komt zij nog vrij, ten minsten de Luthersche en Fransche
zouden vooraf vol moeten zijn en welligt zijn zij geen van alle nodig door
het nemen der pakhuysen van de Commercie Compagnie.
Heden wierd aan vroedschappen gecommuniceert 't besluit van gistren
van burgemeester en wethouders om haar ontslag te vragen, hetgeen
eindigde met een verzoek om van dat voornemen af te zien, dat tog
waarschijnlijk niet gebeuren zal, omdat men er zeer na verlangt en ik
goedschiks niet anders kan, vermits het gepasseerde op gistren. Met dat al
besluit ik niets finaal voordat het oogenblik van moeten daar is. Want
elk uur geeft nieuwe verschijnselen.
Ik had desen morgen voor 't eerst een entretien met Eyre Coote over
inkwartiering. Hij was niet mals. Door de vigilantie van de agent Somon
is alles onder dak gekomen. En nu alweer zien wat den dag van morgen
geven zal. De menigte van embarras maakt mij zomtijds confus. En met
dat al geniet ik den zegen van gezondheid van mij en mijn huis en nog
zoveel huislijk geluk! Welk een voorregt! Ik mag dan ook niet klagen,
daar ik zo veel elende rontom mij zie en midden onder de benauwenste
omstandigheden nog Gods vaderlijke goedheid in zeer veele opzigten
ontwaare! Zulke époques zijn leerzaam! Maar er op te letten na behooren
is de grootste zegen en die ons zoo weynig tebeurt valt.
Nu reken ik, dat er in de stad waren gecaserneerd 7000 man en 1000
zieken, buiten de officieren, die bij de burgers logeerden. De evacuatie van
Zuid-Beveland, ten minsten voor 't grootste gedeelte, was nu vrij zigtbaar,
hoezeer men meende, dat er tog nog bezetting blijven zoude.
En daar [het] almede vrij zeker scheen, dat men van de expeditie op
Antwerpen geheel afzag, zou thans het plan wezen om de Schelde te
stoppen, althans voor groote schepen onbevaarbaar te maken. Men dagt,
dat men van zints was dit met steen te doen. Er gingen ook nog geduurig
schepen de Schelde op, welligt voorzien met materiaalen tot dat einde.
Er was 's avonds ten 9 uuren een hevige brand op [de] Schelde, waar
schijnlijk een der schepen. Ik zag het van den stadhuistoren. Het gezigt
was fraai, hoe schriklijk ook het denkbeeld ware. In de stad was alles
rustig, ook op 't land. 't Water 17 d.
Saturdag 2. Nog altijd drukte over inkwartiering van officieren en
15