1809 november Saturday 4. Ik kreeg heden een visite van den generaal Sontag, mij uit naam van den generaal Don aanzoekende, om als landdrost te fungeeren, nadien er in 't geheel geene administratie over 't eiland exsteerde. Ik sloeg hem dit dadelijk af, met betuiging niettemin, dat het niet was om mij te onttrekken aan het publicq belang, maar omdat ik volstrekt niets konde op mij nemen, waartoe ik uit enigen andren titel zoude moeten werkzaam wezen dan ik dadelijk was. Dat ik als burgemeester wel was blijven fungeeren, niet om Engeland te dienen, maar mijn mede-inge zetenen en dat ik dat bleef doen zo lang ik mogelijkheid zag iets goed te verrigten of enig kwaad af te keeren. Verlangende niettemin ook daarvan ontslagen te zijn. Wij traden confidentieel in discours en ik verklaarde hem ronduit, dat mijn eed als burgemeester, als staatsraad en als ridder mij zodanig ver bonden, dat ik zonder ontrouw te zijn geen bevoegdheid had om eenige publicque administratie op [mij] te nemen anders dan die ik [in] voegen voorschr. reeds exerceerde. De generaal gaf mij volkomen gelijk. Wij spraken over veele andre menschen. Ik observeerde hem, dat hij bij alle die goed waren genoegzaam dezelfde zwarigheden vinden zoude en dat veele andre, die aldus niet wierden terug gehouden, geen timmerhout waren. Dat bovendien veele verlangden, zig van hier te verplaatsen, daar onse omstandigheid zo criticq en onaangenaam was en dat veele, zig dit voorstellende, zig nog minder zouden laten binden door eenige nieuwe verpligting op zig te nemen. Ik avanceerde dit vooral om te vernemen, of er uitzigt was, om van hier te gaan als men wilde en voegde erbij, dat als men dit aan eenen permitteerde, veele andre, en ik ook welligt, dezelfde aanspraak zouden maken. Uit zijn antwoord kon ik genoeg opmaken, dat men dit in 't geheel niet permitteeren zoude. Enfin, hij zou de kwartier drost ook nog polsen, die hij teregt als een bekwaam man voor de departe mentale administratie aanzag. En daar mede had onze conversatie een einde. Zondag 5. Al vroeg kreeg ik een missive van de generaal en chef Don, mij verzoekende, te zorgen voor de verzorging van manschappen van alle de dorpen, na proportie der populatie, om aan de werken te arbeiden etc. en tevens zeer vriendlijk en sterk aandringende, dat ik als landdrost wilde fungeeren, als een middel om de lasten van den oorlog voor de ingeze tenen te verzagten etc. Ik antwoordde nog dienzelfden dag, dat ik wel geen zwarigheid had gemaakt om met de geregten ten platten lande te onderhandelen over vivres, opneming van levensbehoeften en soortgelijke, als een zaak voor elk individu zeer belangrijk, dog dat ik mij niet kon inlaten in eenige militaire manoeuvres tot defensie van 't eiland etc. .32

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 48