1809 november Enfin, wij kwamen alle aan 't huis van Sontag ten 10 uuren. Kort nadien kwam de generaal Don. Hij zeyde, dat hij gemeent had te moeten verwittigen, dat wanneer men zomtijds aUarmante tijdingen vernam van hetgeen door de Engelschen gedaan wierd, men zig niet moest verontrus ten. Dat men welligt genoodzaakt was, mesures te nemen, die nadelig zijn, dog dat zij dit niet wezen zouden aan eenige individus of dervelver bezit tingen en dat hij ons daarvan wilde verzekeren en alle soupqons ter contrarie wegnemen. Dat egter deze verzekering niet zoo kon geven, wanneer de vijand eenige attaques ondernam, in welken gevalle hij als militair alle middelen van defensie moest te baat nemen. Hij betuigde voorts zijn leedwezen over het onaangenaame van onze positie en sprak met verstand en deftigheid. Wij bedankten voor de kennisgeving en imploreerden zijn bijstand voor alle nadeelige evenementen. Wij vroegen nog, of, daar wij nu tog het daarvoor konden houden, dat, geen attaques geschiedende, er geen inundatiën te vrezen waren, wij dan daar geen gebruik van mogten maken om dit aan de overzijde te doen weten. Dog hierin wilde hij zig niet laaten. Dit zou den schijn geven alsof hij attaques vreesde en dit was er ver vandaan etc. En hij nam beleefdlijk afscheid en vertrok. Wij over bidden nadien nog wel of het niet mogelijk was om van het vorenstaande opzigtlijk het doen eener attaque kennis te geven, dan dit was ijdelheid. Er was gistrenavond generaal embargo gelegt. Er kon niemand meer uit het eiland en de heer Sontag zeyde ook, dat hij geen pas meer geven kon. Ik reed voor den middag na Vlissingen om te zien, hoe daar de boeken stonden. Ik vernam het alras en vond daar enigzints de ontknoping van de alarmante tijdingen, die de heer Don bedoeld had. Men was namelijk den geheelen dag druk bezig geweest met het doorzagen van het westlijk hoofd van de Dokhaven, denkelijk opdat de steen van dat hoofd na de diepte zoude geschuurt en alzo den ingang bedorven worden, waartoe men zeyde. dat nog schepen met steen zouden gezonken worden. Wijders sprak men van het doen springen van het Sas, en de muragiën van buiten aan zee en verbranden van 't Arsenaal. De Dok was geheel ledig, alleen lag een klein vaartuigje midden in, hetgeen men zeyde met kruid geladen te zijn en tot het voors. oogmerk te moeten dienen. In Vlissingen was het akelig. Alles vertoonde evacuatie door dragen, pakken, inkomen etc. Alles lag overhoop en morsig en dan de toebereid selen bij de gerugtenDeze ademden niets dan verwoesting. Eu quo discordia cives perduxit miseros! Maandag 21Aan evacuatie was nu geen twijffel meer. Er waaren naauw- 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 60