1809 december Dingsdag 12. Hedennagt was het eveneens uit den zuyden en overdag bleef het nogal aanhouden. Er was, de wind in aanmerking nemende, zeer veel water gistren en vannagt aan de wal geweest. Er viel wijders niets voor en men vernam niets van 't geen buiten 't eiland omging. Onder de verongelukte schepen waren 2 van zekeren Hector, die men zeyde, de prijsagenten zeer wel te wille geweest te zijn. Al zijn goed was op die schepen en hij was nu geruïneerd. Hij woonde zedert enigen tijd te Middelburg en meende nu na London te retourneeren. Woensdag 13. Ik bezigtigde dezen morgen Vlissingen. Bij 't inkomen trok het verbrande Arsenaal, daar alleen de muuren van overig waren, de aandagt. Het scheen, dat men ook die verwoesten wilde. Vervolgens de gespronge Sassen, waarvan 3 deuren dreven, terwijl men bezig was de vierde te verbranden. Waarschijnlijk had aldaar de explosie geen effect gedaan. Op de Werf was alles verbrand en de beschoeiing van daar af tot aan het Bosje geheel geruïneert. De kruidmagazijnen bij de bastions waren verwoest en rookten nog, terwijl de bastions zelve zeer fraai waaren opgemaakt, met schoone parapets voorzien en voor de defensie van de landzijde zo stevig en proper aangelegt alsof men had voorgehad, er eene capitaale vesting van te maken. Dit was eveneens zoo bij de Middelburgsche Poort en aan de sortie na den Plattendijk. Vandaar na den Kruid- of Gevangentooren gaande, was het steene parapet van den geheelen Westdijk gelijksdijks voorover in zee geworpen en de gewelven van den Kruidtooren doorgekapt. Buiten dit alles was de Dokhaven met schepen bezonken en het Rijsenhoofd doorgezaagd. Voegt men nu bij dit alles den ellendigen staat waarin veele gebouwen, huysen en straaten door het bombardement gebragt waren, een stadhuis en 2 kerken afge brand en dan nog de restes van den watervloed van januari 1808, die nog hier en daar, onder andren bij de ingestorte kaaymuur aan de Beurs, zigtbaar waren, dan kan men zig gereedlijk voorstellen, dat Vlissingen niet dan een schriklijk toneel van elende en verwoesting opleverde. Hetgeen de storm dezer dagen onder het aantal schepen, dat voor Vlissingen lag had uitgewerkt, was niet minder treffende. Aan het Westershoofd was een schip verbrijzeld en lag in stukken, twee andre waren gezonken, verscheyden zaten tegen de wal op onderscheyde plaat sen, twee waren masteloos en het weer bleef nog al onstuimig. De Engelschen zullen lang geheugen hebben van deze expeditie. Indien wij als de barbaren te Milete ontrent Paulus redeneerden, zoude men bijna ge negen zijn te zeggen: de wraake vervolgt haar. Maar beter doet men met 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 68