Inleiding Mr. Jacob Hendrik Schorer was bijna vijftig jaar toen hij, in een bewogen tijd en soms met een bewogen hart, dagelijks aantekening begon te houden van de gebeurtenissen, waarbij hij als burgemeester van Middelburg werd betrokken. Toen hij begon te schrijven, op 2 augustus 1809, stond hij aan het begin van de moeilijkste periode van zijn loop baan. Hem was door de koning van Holland het bestuur over de Zeeuwse hoofdstad toevertrouwd, hij had diezelfde morgen zijn opwach ting gemaakt bij de opperbevelhebber van een Engels bezettingsleger, het Franse geschut was nog duidelijk in Middelburg te horen. Hij bevond zich tussen twee vuren en hij wist het. Hij wist ook, toen reeds, hoe zijn houding zou zijn. Zó als hij het drie maanden later formuleerde tegenover de Engelse generaal Sontag: „dat ik als burgemeester wel was blijven fungeren, niet om Engeland te dienen, maar mijn mede-ingeze tenen en dat ik dat bleef doen zolang ik mogelijkheid zag iets goed te verrigten of enig kwaad af te keeren. Verlangende niettemin ook daarvan ontslagen te zijn." Precies zo stond hij tegenover de Franse bezetters, toen deze de Engelsen opvolgden en botsingen met hen onvermijdelijk werden. Men kan in deze dagboekbladen dan ook de strijd volgen, die de schrijver te voeren had tégen willekeur en geweld, onbegrip, wan trouwen, moedeloosheid en vóór het behoud van zijn eigen menselijke waardigheid: „vrede te houden met mijzelf en een eerlijk man te blijven". Een strijd, waarin hij de moed nooit opgaf, al was hij er soms na aan toe, waarin hij zich steeds zijn lijfspreuk voor ogen hield: nunquam successu crescit honestum en kracht vond in een oprecht godsvertrouwen. De uitgever van een journaal heeft niet tot taak een oordeel te geven over de auteur. Toch kan ik mij er niet van weerhouden op te merken, hoezeer ik, al lezende en herlezende, gegrepen ben door het beeld dat uit deze notities voor mij gestalte heeft gekregen: een integer man, zich bewust van zijn zwakheid (om zijn eigen woorden te gebruiken), het compromis niet schuwend en die, blijkens de titel, die hij zijn dagboek meegaf én de inhoud daarvan, ook heel goed onderscheid wist te maken tussen denk- en handelwijze, maar die op essentiële punten van geen toe geven wist. Een man, die tegenover Napoleon „met eenige fermeteit" (en terecht!) durft verklaren: „je ne saurais faire autre chose que ce que j'ai fait, c'est a dire d'agir en honnête homme". I

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 7