1809 december wanneer alle vertellingen ten onzen nadeele laster en loogen zouden be vonden worden. Er wierd op gezwegen. Eindlijk zeyde hij, voornemens te zijn, om morgen ten 11 uuren de geconstitueerde magten op 't stadhuis te vergaderen, om aldaar eed te doen aan den keizer. Ik repliceerde, dat dit voor ons allen moeilijk was als nog in eed zijnde van den koning van Holland. Hij zeyde, dat er geen koning van Holland voor Walchren meer was, wijl dat eiland bij conventie (n.b. gistren was 't par droit de conquête) was overgegaan aan den keizer. Ik repliceerde, dat ik boven dien nog aan den koning verbonden was als staatsraad, dat ik alle ogen blikken door hem kon geroepen worden en mij dus in geen andren dienst of eed verbinden. Waarop hij zeyde: „Eh bien, messieurs, je ne vous prescrits point ce que vous devez faire, j'en dresserai le procesverbal". Waaruit ik begreep, dat hij wilde zeggen, dat wij in dat stuk doen konden wat men wilde en dus den eed zowel weygeren als afleggen. Dit zal nu de tijd leeren. Na herhaalde observatie ontrent de voorhande zijnde magazijnen van Engelsche goedren namen wij afscheyd en retourneerden na 't stadhuis. Te Vere was het wonderlijk gesteld. Er liggen nog Hollanders met den generaal Heyligers. Gistren was er de hertog en deed er de Fransche in plaats van de Hollandsche vlag arboreeren. Na zijn vertrek liet Heyligers aanstonds de Hollandsche vlag weer heysschen. Hoe zal dit uitkomen? (n.b. Dit is nadien onwaar bevonden). Heden was de heer Stedman, adjudant van de koning van Holland, hier, waarschijnlijk om over die zaak met den gouverneur schikking te maken. Volgens hetgeen van gem. heer Stedman vernomen wierd, wist de generaal Dumoncau niets van 't plan van den hertog, vóór 't moment dat hem de tijding gebracht wierd dat de Hollanders in Walchren waren, wanneer de hertog hem een eigen handige brief van den keizer vertoonde, houdende, dat hij het eiland moest in bezit nemen uit naam van den keizer en alle eigendommen res pecteeren. Hierop viel niet veel te zeggen als te gehoorzaamen, gelijk dan ook het vervolg heeft doen zien. In den avond kreeg ik een visite van den heer A. van Doom, die mij berigte, dat hij informatiën had, dat er order was om hem te ligten en met gens d'armes na Parijs te voeren. Welk eene allarmante tijding en behandeling zo weynig verdiend! De reden was waarschijnlijk de calum- nieuse uitstrooisels alsof hij gegaan was au devant de l'ennemi, terwijl juist het tegendeel had plaatsgehad en zijn conduite volkomen irrepro- chabel geweest was. O tempora! Hij was voornemens om zig van hier te begeven na Holland. Ik zeyde hem vaarwel met een hart vol weedom en aandoening. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 80