1810 januari Maandag 1. Welk eene nieuwejaarsdag! Bij God alleen is redding! Nadat
ik met de leden van 't bestuur onze opwagting had getragt te maken bij
den generaal en chef en aldaar niet waren afgewagt, ging ik dit nader in
mijn particulier doen. Dan, de generaal kon heden niemand zien qui
n'avait pas prêté serment, mais bien demain. De officier, die mij dat
antwoord bragt, zeyde mij tevens, dat hij aan mijn huis een exsecutie ge
zonden had van 1 officier en 10 man. Ik vroeg waarom. „Parceque je
n'avois pas fait afficher les promulgations de hier". Ik antwoorde. dat het
gedaan was, volgens gewoonte, dat ik er voor repondeerde en verzogt, dit
te willen doen onderzoeken. Ik ging, terwijl dit tog mijn voornemen was,
na den commandant om een nieuwej aarscompliment te maken. Ik wierd
vriendlijk ontfangen, dog hij gaf mij dadelijk kennis van de voorn, order
en las mij den brief voor. Ik verontschuldigde mij als voren. Hij raadde
mij een brief aan hem gemotiveerd te schrijven, terwijl hij intusschen de
zaak zou laten in statu quo. Ik deed dit ogenbliklijk en kreeg nadien nog
een militair om opnieuw te klagen, dog ik zond hem met de crieerder na
de plakborden. Hierbij bleef het, dog ik kreeg nog enige exemplaren, die
ik aan zommige hoeken van straaten liet afficheeren. En hiermede was dit
afgedaan. Maar welk eene harde bejegening voor iemand die zijn pligt
doet en er alles aan opoffert
Al vroeg in den morgen kreeg ik eene visite van een Franschman, die
mij en secretesse vertelde, dat hedenmorgen ten elf uuren alle de kassen
en archiven zouden verzegeld worden, que si je voulais encore mettre
quelquechose a coté, que je devais saisir l'occasion, dat hij mij waar-
schouwde uit vrindschap. Hij zeyde, reeds 14 maanden hier gewoond te
hebben. Ik bedankte hem voor zijn beleefdheid, dog zeyde, dat ik niets
geheims had in mijne geheele administratie. Dat diegeene, die meester
was van 't land, ook meester was van de kassen etc. en daarmede konde
handelen na zijn goedvinden. Dat ik diensvolgens die verzegeling zou
afwagten en niets te bergen had. Welk eene ontmoeting! Was dit eene
waarschuwing uit goeder deugd of om mij uit te hooren? Goddank, ik
heb in alle mijne publieke betrekkingen nimmer, zoveel mij bewust is, iets
gedaan, hetgeen ik niet ten allen tijde kan verantwoorden. En van dien
kant ben ik zeer gerust, hoezeer ik zeer verre ben van vrij te wezen van
dwalingen en gebrek aan doorzigt.
Ondertusschen ondervind ik bij alle mijne stadgenooten onbegrijpelijken
dank en vertrouwen, meer dan ik immer verdiend heb. Dit treft mij en
doed mij geweldig aan, temeer daar ik vooruitzie, dat alles verloren [is]
en ik voor haar van geen nut meer wezen kan. Ik kreeg een schoon vers
van de Kanter. Onlangs een van Schutters. Kortgeleden een brief, gete-
68