Sa.turd.ag 27. De heeren Becius en van Schoor, die den eed aan den 1810 januari keizer hadden gedaan, gaven gislren een schriftuere aan den generaal en chef: dat zij, zig daartoe hebbende verbonden op eene verzekering, dat het eiland in Vrankrijk was ingelijfd, en dit naderhand niet bevestigd zijnde, zij zig, terwijl de grond verviel, van dien eed ontslagen rekenden en als tevoren verbonden te zijn aan den koning van ffolland. Wat zal dit nu uitwerken? Ik denk niets, maar agt tog, dat zij welgedaan hebben. Indedaad, hunne religie is gesurpreneerd geworden. Ik las heden de order, door den koning aan den gouverneur van Bergen, gegeven te Parijs den 18 januari. Dit zijn de woorden: De gouverneur der stad Bergen op Zoom zal de troupen, welke door den maarschalk hertog van Reggio zijn gezonden, met alle zorg, welke men aan de troupen van geallieerde en bevriende mogenheden schuldig is, ontjangen. Hij zal zorg dragen, om aan de geconstitueerde magten kennis te geven, dat het geene bezitneming is, maar dat men het maar alleen kan beschouwen als een cantonnement, aan de troupes der armee van Ant- iverpen gegeven, door den maarschalk hertog van Reggio afgezonden. De Hollandsche gouverneur, onze troupes en officieren moeten daar blijven en zullen in geen geval kunnen uitgaan dan op onze last, of order van onzen minister van oorlog (get. Louis). Ziedaar dan het begin van eenig denouement. Hoe treurig het ook wezen moge, men moet er bijna om verlangen. Want zulk een staat van onzekerheid als waarin wij thans zijn, is bijna erger als een slegte beslissing. Ondertusschen [spreken] de Hol landsche brieven veel van vrede, zo het scheen nog al met enige fiducie. Zondag 28. Hedenavond vielen de gens d'armes in 't huis van eenen vrijman de Bruyne en haalden er indigo en koffv uit!!! Een missive uit den Haag melde het vertrek van de keizer na Spanjen, het retour van den koning na Holland en sprak ook al van vrede. Ik ontfing een extract van den landdrost, waarbij de heren Becius en van Schoor wierden geconsi- dereerd als geen wethouders meer te zijn, vermits [zij] den eed aan den keizer hadden gedaan. Ondertusschen had ik aan den landdrost kennis gegeven van hunne démarche bij den Franschen generaal. Ik moet nu nader aan den landdrost vragen, of die démarche ook enige verandering teweegbrengt in 't voorn, extract, zijnde het gevolg eener ministerieele aanschrijving. Ik was indedaad begaan met die heeren, die zig alsnu, zonder iets kwaads te hebben voorgehad, in een moeilijk predicament bevonden. Maar zo gaat het. De meeste zaaken worden niet na het motif, maar na de uitkomst beoordeeld! En evenwel: nunquam successu crescit honestum! 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1963 | | pagina 95