kan, dus doende een kring rondom dezelve beschrijven en dien uitbreiden
naar gelang van den tijd, dien de leerlingen op de school blijven. Zoo
men integendeel aanvangt met de kennis van ver afgelegen landen, dan
loopt men gevaar, dat de leerlingen de school verlaten, vóór zij met het
geen voor hen van het meeste belang is te weten, met hun eigen land, met
hunne eigen provincie, met hun eigen district, bekend zijn geworden.
Het schoolgezang is in de scholen van Zeeland, op eenige uitzonde
ringen na, ten achteren bij andere provinciën. Het bestaat zelfs in
sommige scholen in een oorverdoovend slingerend psalmgezang. Ja, daar,
waar beurtelings schoolgezangen vrij goed worden gezongen, schijnt men
veelal toch, bij het psalmgezang, nog het oude, lang gerekte galmen te
behouden. Er zijn echter goede uitzonderingen ten deze. Daaronder be-
hooren ten platten lande vooral de school van Oud-Vosmeer in het 2de
district, die van Oostburg en die van Biervliet in het 4de. In eerstgenoem
de school hebben drieërlei zangoefeningen plaats. Als: bij de onderste
klasse, waar men eenvoudige kindergedichtjes eerst op noten, en dan op
woorden zingt; en bij de hoogste, waar de zangkunst twee- en meerstem
mig, zoowel practisch als theoretisch, opzettelijk wordt beoefend. Te
Oostburg hebben die drieërlei oefeningen ook plaats. Te Biervliet zong
de benedenste klasse afzonderlijk en de twee hoogste gezamenlijk. Er zijn
ook andere scholen, waar de zangkunst met vrucht beoefend wordt, maar
slechts in de hoogste klasse, zooals in het 1ste district te Oostkapelle,
Kortgene en Serooskerke. In het 2e te Noordgouwe, Ouwerkerk, Renesse.
Zonnemaire, St. Maartensdijk, Poortvliet. In het 4de te Aardenburg, Groe-
de (in de school der Hervormden), Uzendijke. In het 5de district te Neuze
en Sas van Gent. Waar niet al de klassen in de zangkunst geoefend
worden, is het zingen voor degenen, die er niet in deelen, zeer vervelend,
daar zij gedurende het gezang werkeloos blijven.
Zal de beoefening der zangkunst in eene school doel treffen, dan moet
zij er algemeen zijn. Immers moet zij dienen ter geestverlevendigende
verpozing na ingespannen schooloefeningen. Het zingen moet tevens
strekken om zachte gemoedsaandoeningen op te wekken en aan te kwee
ken. Ook om het kerkgezang van lieverlede te verbeteren. Het moet uit
dien hoofde zuiver en welluidend zijn.
Uit het vorenstaande zal eindelijk blijken, dat het onderwijs van ieder
vak, van onder op, in dier voege worde aangelegd, dat ook die leerlingen,
welke verpligt zijn vóór het eindigen van de gewone schooljaren de
school te verlaten, van het geleerde nut kunnen trekken voor den stand,
voor welke zij bestemd zijn.
's-Gravenhage, den 6 Februarij 1839.
24