even gemist kon worden. Van hem werd dus verwacht, dat hij zijn vroe gere functie zou blijven vervullen. Er kwamen bijde zorg voor het maandschrift: Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding; de behandeling van alle stukken, die betrekking hadden op het schoolwezen, en die hem bij tientallen tijdens zijn inspectiereizen werden nagezonden; en het toezicht op alle scholen voor kleuters, lagere en middelbare scholieren, kostdiscipelen en, niet te vergeten, de ongeveer tachtig schoolopzieners! En dat in een jaar, dat als topsnelheid hoogstens 15 kilometer per uur kende! Wat in 1867 drie inspecteurs voor het middel baar onderwijs deden en tien voor het lager, werd in 1832 op de schou ders van één enkele man gelegd. Van een man, die juist in de maand van benoeming, november, zijn zestigste verjaardag vierde. Toch had men geen betere keuze kunnen doen. Want Wijnbeek had een grote onderwijservaring aan gevariëerde schooltypen opgedaan. Uit een heel eenvoudig gezin voortgekomen, had hij kans gezien, via het kwekelingschap onderwijzer te worden aan een lagere school te Leiden. Door zelfstudie had hij de vreemde talen onder de knie gekregen en had hij zo een benoeming aan een deftiger school weten te bewerken: het voorname instituut van Van Bemmelen. Zijn verhoogd salaris had hem in staat gesteld privé-lessen in Latijn en Grieks te nemen. Al onderwijzende liet hij zich in 1798, op 26 jarige leeftijd, inschrijven aan de Leidse Hogeschool. In 1808 promoveerde hij hier op stellingen tot meester in de rechten. Weer opende de volbrachte studie de deur naar een nieuwe werkkring. Hij kwam nog in 1808 door zijn benoeming tot gouver neur van de 14 jarige Gerrit Schimmelpenninck, zoon van de kort te voren afgedankte Rutger Jan, in contact met de hoogste kringen in den lande. Hij leerde omgaan met de upper ten, wat hem later in zijn veel vuldige aanraking met gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten zeer te pas zou komen. Inplaats van te protesteren ging Wijnbeek met grote ijver voyageren. We danken hieraan een aantal bijzonder interessante verslagen over héél Nederland. Overijssel bezocht hij in 1833, Gelderland en Maastricht in 1835, Utrecht, Groningen en Drente in 1836, Friesland in 1837, Zeeland en Zuid-Holland in 1838, Noord-Holland in 1839. Toen was hij in alle gewesten geweest en begon hij aan een nieuwe tournée. 1840: Overijssel, 1841: Gelderland, 1842: Utrecht, 1844: Noord-Brabant (waar hij ook in 1835 was geweest, maar van welk bezoek het verslag helaas niet meer in het Algemeen Rijksarchief kon worden opgespoord), 1845: Friesland... Toen kwam een kink in de kabel. De Minister van Binnenlandse Zaken 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1964 | | pagina 8