meende in dat jaar, dat hij Wijnbeek nóg wel een volledige ambtenaars-
taak kon toeschuiven, ondanks diens 75 jarige leeftijd. Een commies aan
de Vde afdeling (die van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) werd
ziek. Wijnbeek, de werkezel, de Joris Goedbloed, kreeg de opdracht, ook
diens taak er bij te nemen. Na de dood van de commies werden hem de
werkzaamheden van een afwezige referendaris opgedragen en dat nog wel
in de zomermaanden, die juist de gunstigste inspectietijd waren. Het is
jammer, dat Wijnbeek geen individuele Jaquerie op touw heeft gezet! Nu
ondermijnde hij door zijn inschikkelijkheid zijn eigen positie. Hij scheen
van zo weinig belang voor de praktijk van het schoolwezen, zo improduc
tief. Toen in 1848 de liberale De Kempenaer het bewind van zijn conser
vatieve voorganger overnam, wenste hij een zo oud werkpaard op stal te
zetten. Wijnbeek kreeg te horen, dat zijn post een overtollige was. De
76 jarige streed verbitterd voor zijn positie. Een korte tijd met succes.
In het najaar van 1849 kreeg hij onder de titel „Adviseur voor de zaken
van het Onderwijs" toch nog wat kans zijn werk voort te zetten. Het zou
maar voor enkele maanden zijn. „Zonder eenige proeve van mijne wijze
van werken te nemen," zo schrijft Wijnbeek bitter in zijn levensschets,
„droeg de opvolger van De Kempenaer, Thorbecke, al aanstonds den
Koning voor, mijnen post op te heffen en mij op wachtgeld te stellen.
Zoo ben ik dan ook in 't begin van 1850 eervol ontslagen, ofschoon nog
in 't bezit van gezondheid en levenskracht". Wijnbeek was toen 78. En
nóg nam hij geen rust. Negen jaar lang (185059) bleef hij de redactie
van de Nieuwe Bijdragen nog verzorgen. Het jaar daarop stelde hij,
88 jaar oud, zelf een overzioht van zijn leven op. 11 december 1866 over
leed hij.
Zijn buitengewoon levendige verslagen, van grote belangstelling voor
het onderwijs en van een echt vakmanschap getuigende, stellen ons in
staat, ons een denkbeeld te vormen van het gewone schoolleven in de
provincie en in heel het land. Zij laten ons de situatie zien door een
betrouwbare bril en zijn bovendien onmisbaar voor de lokale geschie
denis. Schrijver dezes, die kennis heeft genomen van al de rapporten van
Wijnbeek kan daarbij nog een voor Zeeland zeer gunstig getuigenis af
leggen: nergens was de inspecteur zo over de gehele linie tevreden als in
deze provincie. In één opzicht was deze overigens zo beminnelijke figuur
ietwat onbillijk en eenzijdig in zijn oordeel. Daar namelijk, waar het
Afgescheidenen betrof. Zij waren hem te droefgeestig en enghartig. Hoe-
3