ook in latere jaren kwam er nog wel eens een Vlaamse hoge functionaris naast de door de Hollandse graaf aangestelde burggraaf voor, al had dit weinig feitelijke betekenis44). Aan de vroegere verhoudingen werd nog lange tijd herinnerd door het feit, dat de burggraaf van Zeeland beoosten Schelde een vierde van de beden en andere grafelijke vervallen genoot, terwijl hij van Zeeland bewester Schelde slechts een achtste ontving; het andere achtste deel was klaarblijkelijk vroeger voor de Vlaamse burggraaf bestemd ge weest 45). Het burggraafschap was een Vlaamse instelling: het graafschap Vlaan deren was, wat het platteland betreft, verdeeld in kasselrijen, met een castellanus (burggraaf) aan het hoofd. Sinds in 1206 Hugo van Voorne als burggraaf van Zeeland genoemd werd, is het burggraafschap lange tijd erfelijk in deze familie gebleven. Deze burggraaf was een machtig en hoog geplaatst man, wiens taak o.a. in de rechtspraak lag; hij was bv. hoofd van het tot 1328 bestaande jaargeding46), hetgeen hem grote inkomsten ver schafte; toen dit verdween ging de betekenis van het ambt sterk achter uit47). Verder was het zijn taak met de graaf, wanneer deze „binnen Bor- nesse" 4e) was gekomen, vierschaar te houden49), hij moest voor de graaf de bede „inrijden", d.w.z. de executie van de bede voltrekken50) en hij vaardigde de maatregelen uit, die nodig waren voor het executeren der vonnissen 51)- In 1336 stierf heer Gerard van Voorne en liet slechts een dochter, Machteld, na. Zij was weliswaar „burchgravinne" en haar man, Diederik van Valkenburg „burghgrave", maar deze waardigheden waren slechts titulair52). Na haar dood in 1372 zijn er niet weer erfelijke burggraven be noemd, al bleef het ambt wel bestaan 53). Hun taak bij het innen van de beden bleef bestaan, tot die in resp. 1512 en 1517 overging op de rent meesters van Beoosten en Bewesten Schelde M). Sinds de Bourgondische tijd hield de burggraaf een „mannen"-gerecht in leenzaken, dat bleef bestaan tot 1582 Sinds de dood van Machteld van Voorne bestond het oude erfelijke burggraafschap niet meer, terwijl de grote inkomsten reeds in 1328 op hielden, zo heeft Prof. Gosses geconstateerd 56). Waar het burggrafelijk ambt in de 15e eeuw nauwelijks meer dan een titel was57), lijkt het ons niet verdedigbaar Zeeland in die tijd aan te duiden als een burggraafschap in plaats van een graafschap. Daarvóór, met name vóór 1300, is de bena ming burggraafschap voor Zeeland o.i. zeer goed bruikbaar. Prof. Gosses heeft die benaming echter niet in tijd beperkt; z.i. is Zeeland zonder meer een burggraafschap en geen echt graafschap. Wij kunnen het hierin niet met hem eens zijn. 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 110