Philips van Namen over de verdeling van Holland en Zeeland tussen Willem I
en Lodewijk van Loon in 1206 94). Laatstgenoemde kreeg het graafschap
Holland 9S); Zeeland bleef dus over. Hiervan kreeg Lodewijk dan nog „Scar-
penesse, Duvelant, Stavenesse et Drieskire" 96), benevens „hominium domini
Hugonis de Ostforne et de Westforne97) et de appendiciis"98). Willem
kreeg de rest van het land ,,ex hac parte Moisae deversus Flandriam"
De heerlijkheid Voorne is dus bij Zeeland gerekend: het enige gebied, dat
toen wel en nu niet tot Zeeland behoort100). Daarentegen behoorden de ge
bieden Tholen, Schakerloo, Vosmeer en Vrijberge 101) niet tot Zeeland maar
tot Brabant, kerkelijk tot het bisdom Luik102). In 1220 kreeg Willem I
„Scakersloo" voor de helft van Brabant in leen 103); sindsdien werd het met
de andere drie gebieden tot Zeeland gerekend.
Als in de 14e eeuw de graaf over de Bornisse was gekomen, bevond hij
zich niet meer in Holland. Graaf Jan II verklaarde in 1303 aan heer Gerard
van Voorne „zoe wanneer wi comen binnen Bornesse alse te rechten in
Zeelant, dat wi dan dien voirseiden Gheraerde, heere van Voerne ende
borchgrave van Zeelant, ontbieden sullen by ons trecht te bezitten" 104).
Afwijkend van de bovengenoemde opvatting omtrent de grenzen van
Zeeland aan de noordkant zijn de omschrijvingen, die men aantreft in de
keur van 1290. Hierin wordt bv. gezegd, dat de keur zou gelden voor allen
denghenen, die wonen of wonen zullen tusschen Caesant ende Grevenin-
ghe105), ende alle die gront, die hiertusschen gelegen is, die men heet
Zeelant" 108). In art. 136 van deze keur staat als grens aangegeven: „tus
schen Casant ende Gravenynghe, Hontmuden ende die zee" 107). Prof. Hui-
zinga heeft deze omschrijving nader verklaard door dit te lezen als „tusschen
Casant ende Gravenynghe, dat is tusschen Hontmuden ende die zee"; men
moet nu eenmaal de mond der Honte bij Cadzand zoeken 108). Wel heeft
ook deze keur weer de bekende bepaling van strafverdubbeling, wanneer de
graaf tussen Bornisse en Heydenzee gekomen is 109). Dit is echter niet direct
in strijd met de andere bepalingen en wellicht overgenomen uit de keuren
van Middelburg, Westkapelle en Domburg.
De keur van 1290 gold dus niet voor de heerlijkheid Voorne, blijkbaar
volgens de wil der Zeeuwse edelen, van wie de keur van 1290 is uitgegaan.
Voorne was een heerlijkheid, welker heer tevens burggraaf van Zeeland was.
Deze beide hoedanigheden zijn niet in elkaar opgegaan. Na het uitsterven
van het huis der heren van Voorne in 1372 zijn burggraafschap en heerlijk
heid in verschillende handen geraakt en gebleven110). In de meergenoemde
arbitrale uitspraak van Philips van Namen over de verdeling van Holland en
Zeeland in 1206nl) wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen het on
middellijk grafelijk gebied, waarin Hugo van Voorne de „castellaria de
60