graaf in leen had en dat hij vergeefs had getracht het van Vlaanderen los te maken. Pas in 1323 is dit, na vele strubbelingen, gelukt130). De vermelding van Zeeland in de grafelijke titels. De eerste maal, dat de titel van graaf van Holland en Zeeland voorkomt, is in een oorkonde van 1198, volgens welke graaf Dirk VII en zijn gemalin Aleid aan de Middelburgse abdij de tienden onder Souburg schenken131). De schenker noemt zich in de intitulatio: „Ego Th. Dei gracia comes Hollan die atque Selandie"132). Voorlopig blijft dit echter een uitzondering. In zijn volgende oorkonden noemt Dirk zich alleen „(Dei gratia) Hollandie comes"; hij doet dat ook wanneer hij de provisor der kerk van Middelburg in zijn voorrechten bevestigt, dus in een Zeeuwse aangelegenheid133). Ook Willem I noemt zich steeds „Dei gratia comes Hollandiae"; in niet van hem uitgaande oorkonden heet hij „dominus Wilhelmus de Hollan- dia"134). Het maakt geen verschil of hij zich met speciaal Zeeuwse zaken bezighoudt: bij schenking van tienden op Noord-Beveland aan de abt van Middelburg luidt de intitulatio: „Ego Willelmus de Hollandia Dei permissione comes" 13S). De keur van 1217 wordt aan Middelburg gegeven door „domina Johanna comitissa Flandrie, Willelmus Hollandie comes, et eorum castellani de Selandie" 13<). Keizer Otto IV en Jan zonder Land noemen hem ook alleen graaf van Holland 137). Boudewijn van Bentheim. procurator voor de graaf tijdens zijn kruistocht, regelt een kwestie tussen de Middelburgse abt en de edelen van Souburg als „procurator Hollandie"138). Wanneer Floris IV in 1222 verklaart, dat twee Zeeuwse edelen voor hem zich verbonden hebben hun schulden aan de kerk van Duinen (in Vlaanderen) te betalen, voert hij de intitulatio: „Ego Florentius Dei gratia comes Hollan die et Zelandie" 13'). In het volgende jaar krijgen Westkapelle en Domburg een keur; dit geschiedt door „Ego Florentius comes Hollandie et Theodoricus dominus de Voirne, castellanus Zelandie" 140). Een verklaring omtrent de afstand van het recht van naasting op de hof van Warda (Zd.-Beveland) door enige edelen, medeondertekend door Zeeuwse getuigen, ook in 1223, heeft de merkwaardige intitulatio „Ego Florentius comes Hollandie et ego Balduinus comes de Benthem Hollandie et Zelandie procurator"141); bij de minderjarige graaf wordt Zeeland niet afzonderlijk vermeld, bij zijn voogd wel! Ten aanzien van een schenking van land op Noord-Beveland door de vrouwe van Stavenesse aan de kerk van Ter Doest luidt de intitulatio dan weer „Ego Florentius Zelandie ac Hollandie comes"142); Zeeland staat hier dus zelfs voorop. Omstreeks 1223 ook wordt de abdij van Duinen in be scherming genomen door „Florentius, comes Hollandie et Balduinus de Benthem, comes, procurator et ballivus Hollandie et Zelandie"143), terwijl 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 116