van Guy van Vlaanderen 230), aan wie zijn vader in 1296 diens rechten op dat gewest had afgestaan231). Meer dan een pretendent is deze nooit geweest, waarbij nog komt, dat Guy drie jaar later Zeeland afstond aan zijn oudste zoon Robert 232). Dit neemt overigens niet weg, dat Robert in 1310 nog in een brief aan zijn broer Guyot deze „conté de Zélande" noemde 233). Wanneer wij tenslotte nog tot een samenvatting van de kwestie der titu latuur trachten te komen, moet deze als volgt luiden. Aanvankelijk wordt Zeeland gewoonlijk niet onder de titels van de erover heersende Hollandse graaf vermeld. Incidenteel gebeurt het wel eens onder Dirk VII, Floris IV en Willem II, geregeld onder de voogdes Aleid van Avesnes en de voogd Otto van Gelre tijdens de minderjarigheid van Floris V. Deze laatste wordt tot 1291 bijna uitsluitend graaf van Holland genoemd, maar daarna komen Zeeland en Friesland meestal in de grafelijke titulatuur voor. Er blijven onder Floris en Jan I nog wel uitzonderingen. Er is daarbij geen verband te vinden tussen de titels en de aard en inhoud van de betrokken stukken. Het vrijwel gelijktijdig voorkomen van verschillende titulatuur geeft slechts de indruk van willekeur en gebrek aan vaste termen en gebruiken bij het opstel len van oorkonden. De groeiende zelfstandigheid van Zeeland. Dr. Lemmink heeft er op gewezen, dat de oudste geschiedenis van Zeeland afwijkt van die der andere gewesten. Zijn laatstgenoemde gewoonlijk ont staan doordat een leenman zijn territoir geregeld uitbreidde, Zeeland was lange tijd een twee-eenheid, bestaande uit Beooster Schelde, vanouds toe behorend aan de Hollandse graaf, en Bewester Schelde, oorspronkelijk een Vlaams bezit 234). Vóór 1200 komt de naam Zeeland nog niet voor 235), het gebied in kwestie staat op één lijn met Kennemerland, Rijnland en Maas land 236). Prof. Oppermann meende, dat in de 13e eeuw de „Hollandsche staat" bestond uit drie delen van verschillende aard, nl. Zeeland, Zuid- en Noordholland, slechts door de persoon van de vorst verenigd en door de druk van de naburige staten nader tot elkaar gebracht 237). Hoewel Bewester en Beooster Schelde officieel in verschillende posities tegenover de Hollandse graaf stonden, is hier in de practijk toch weinig van te merken geweest. Van een afzonderlijk recht voor Bewester en Beooster Schelde is niets te vinden. Wanneer in 1220 of 1221 Willem I de helft van „Scakersloo" van de hertog van Brabant in leen heeft gekregen belooft hij: „Idem feodum regetur per nos et per ius Zelandie" 233). Dirk van Altena gebruikt in een oorkonde van 1233 meermalen termen als „jus Zelanden- sium" en „jure Zelandico" 239), terwijl in 1237 Nicolaas van Putten be- 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 123