nobilium hominum, ministerialium de terra Holland, quorum consilio et assensu
res facta est" 303); hieruit kan toch al een zekere medeverantwoordelijkheid
der getuigen worden afgeleid. Onder de in dit stuk genoemde getuigen is Hugo
de Worn (=Voorne) de enige Zeeuw. Bij het huwelijksverdrag van Floris, de
zoon van graaf Willem I, en Machteld van Brabant in 1214 treffen we al
twee of drie Zeeuwen onder de getuigen aan 304).
In de 13e eeuw begint er langzamerhand een zekere verdeling in cate
gorieën van getuigen te voorschijn te komen. Als Willem I in 1220 aan zijn
vrouw Maria als huwelijksgift de stad Dordrecht en andere bezittingen
schenkt, wordt deze schenking mede bezworen door „primogenitus meus
Florentius et nobiles homines mei (aantal namen)... et alii homines
mei Hollandie et Selandie quamplures, tam liberi quam ministeriales" 305).
Onder Willem II wordt de bevoegdheid der als getuigen optredende edelen
veel groter; van een college kan men nog niet spreken, wel van een „Raad
in statu nascendi" 306). Tot deze kleinere kring behoren 1250 nog geen
Zeeuwen, maar zij treden wel op als medebezegelaars 307).
Onder Floris V wordt het bestaan van een Raad duioelijker. Een uitge
sproken indeling van de getuigen in categorieën vinden wij in een oorkonde
betreffende de voorrechten van Leiden uit 1266 en wel in de volgende termen:
„ex consilio et amonitione nobilium virorum, videlicet presentibus
Interfuerunt etiam 308) Floris V won dus bij verschillende
bestuursdaden raad in bij zijn belangrijkste leenmannen, meest Hollanders,
maar ook enkele Zeeuwen (w.o. de burggraaf). Voor enkele zeer belangrijke
zaken werden ook anderen geraadpleegd en als getuigen gevraagd; dr.
Lemmink ziet hierin al de kiem van de latere standenvertegenwoordiging 309).
Als Floris V bv. in 1276 voorrechten verleent aan kooplieden uit Overstichtse
steden, wordt dit stuk, behalve door enige edelen (w.o. Zeeuwen), ook be
zworen door de steden Dordrecht, Middelburg, Zieriksee, Haarlem en West-
kapelle 310).
De heer Lemmink komt tot een zelfde conclusie als Prof. Immink heeft
getrokken t.a.v. Utrecht311); deze maakt nl. onderscheid tussen een „raad
in engere zin" en een „raad in ruimere zin", waarbij eerstgenoemde bestond
uit een kleine groep naaste medewerkers van de heer, oorsprong van de
latere regeringsraad, laatstgenoemde daarentegen een aantal edelen en ste
den omvatte, die alleen bij belangrijke bestuursdaden werden opgeroe
pen312). Prof. Enklaar maakte dit onderscheid niet313) en is daardoor wel
eens in moeilijkheden gekomen, zoals Prof. Immink heeft aangetoond 314);
de latere Statenvergadering komt z.i. voort uit de „grote raad". Prof. Gosses,
die Zeeland slechts als een onderdeel van een groter geheel, een graaf
schapsdistrict beschouwde, geloofde wel aan het bestaan van een aparte
75