raad voor de delen van het graafschap, Z.i. bestond „zoowel voor het
graafschap als voor het graafschapsdistrict een kring van vazallen, beide
naar behoefte dienende als raad of als rechtbank", met dit verschil: „in den
eersten slechts eenige gequalificeerde leenmannen, in den laatsten .alle die
mannen'"3'5). Dus een raad in engere zin voor het gehele gebied van de
graaf, een raad in ruimere zin o.a. voor Zeeland. Prof. van Winter spreekt
van een afzonderlijke afdeling voor Zeeland van de brede grafelijke raad
voor Holland en Zeeland 316).
Een eigen raad in engere zin heeft Zeeland nooit gehad; deze had het
met Holland gemeen, waarbij dan enkele Zeeuwen in deze raad zitting
hadden317). Na 1300 begint de raad in ruimere zin van het grafelijk gebied
zich te splitsen in een Hollands en een Zeeuws gedeelte, die ook nog wel
eens samen bijeenkomen318). Naast de hoge vierschaar is er nu ook nog een
andere Zeeuwse instelling ontstaan, „oorzaak van Zeeland's isolatie van
Holland" 3"). De band tussen beide gebieden wordt minder hecht en Zeeland
gaat zich als een eigen graafschap ontwikkelen. Juist in deze tijd wordt de
titel van graaf van Zeeland geregeld in gebruik genomen naast die van
graaf van Holland 32°).
De raad in ruimere zin was in de 14e eeuw nog geen college te noemen;
de samenstelling ervan was aan vele veranderingen onderhevig321). Dit
blijkt bv. uit het vredesverdrag van 1323 tussen Willem ill van Holland en
Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen: deze vrede is alleen bevestigd
door steden uit Vlaanderen, Henegouwen, Holland en Zeeland en niet door
edelen, zelfs niet door raadsleden 322).
Onder Willem III en IV werd de band tussen Holland en Zeeland losser
en de raad in ruimere zin van beide gebieden samen kwam maar zelden
bijeen. In Zeeland fungeerde ten tijde van Willem III alleen een college van
's graven mannen, de landsvertegenwoordiging, waarin elke edelman een
ambacht, een stuk van het gewest dus, vertegenwoordigde 323). In het begin
van zijn regering hield Willem III terdege rekening met de Zeeuwse „man
nen", maar daarna mengde hij ze steeds minder in het bestuur van het
gewest. Speciaal in financiële kwesties werden de steden apart door de
graaf gehoord; zij kwamen bv. in 1341 in een aparte dagvaart bijeen, naast
de vergadering der „mannen" 324).
Omstreeks 1340 was Zeeland een geheel op zichzelf staand gewest ge
worden. De raad in ruimere zin voor Holland en Zeeland samen was verdwe
nen, maar in plaats daarvan ontstond bv. in Zeeland een orgaan, waarin de
„homines comitis" verschenen als afvaardiging van de Zeeuwse adel en
waarin daarnaast de stedelijke besturen vertegenwoordigd waren. De oude
76