en steden) en de standenvertegenwoordiging werden één, de Staten. De
edelen in de Staten werden onder Philips vaak als „leenmannen en am
bachtsheren" aangeduid; de abt van Middelburg was lid van de Staten als
ambachtsheer van Oostkapelle, niet als vertegenwoordiger van de geeste
lijke stand 366).
De verhouding tussen het gewest Zeeland en de totaliteit van de landen
van de ook over Zeeland regerende graaf is en blijft een uiterst moeilijk
probleem. Er is in de 14e eeuw o.i. zeker een groeiende „afzonderlijkheid"
van Zeeland. Op het gebied van de grafelijke raden is het echter practisch
onmogelijk om een grens te trekken, waar de zelfstandigheid van Zeeland
begint. De raad in ruimere zin, het „consilium Zelandie", het zijn vage en
ongrijpbare constructies, welker inhoud veranderlijk is. Tot de Bourgon
dische tijd toe raadpleegt de graaf diegenen, die hij daarvoor geschikt en
nodig acht; ten aanzien van Zeeuwse zaken zullen dat gewoonlijk Zeeuwen
geweest zijn. Met het beeld van een niet nader vast te leggen toenemende
zelfstandigheid van Zeeland in de 14e eeuw, ook op het gebied van de raad,
zullen wij tevreden moeten zijn.
De Staten van Zeeland.
Op 30 juli 1421 riep Jan van Beieren „onsen gemeynen Ridderscip, Leen
mannen ende steden van Zeelant" ter heervaart op om te besluiten met
Gelderse hulp een veldtocht tegen Utrecht te ondernemen 367). Dit is volgens
dr. Lemmink de eerste maal, dat de term „Staten van Zeeland" genoemd
wordt 368). In het door hem als bron van deze opvatting gebruikte stuk 367)
wordt echter het woord Staten niet gebruikt, maar de bovenstaande om
schrijving. Lemmink beschrijft de ontwikkeling in de volgende jaren dan als
volgt: Verscheidene Zeeuwse edelen en deputaties van goede steden komen
geregeld bijeen; betreft het een bede, dan spreekt men van „ambachtsheren,
leenmannen en steden"; gaat het om een politieke zaak, dan vinden we de
term „Staten van Zeeland". Langzamerhand verschuiven de verhoudingen
ten voordele van de Staten; de toestemming in een bede wordt steeds meer
hun zaak 369), 's Graven mannen blijven wel bijeenkomen om door hun vonnis
een geconsenteerde bede verplicht te stellen 370).
Prof. Jansma wil de door hem aanvankelijk gebruikte term van „stenden"
met ingang van 1425 vervangen door die van Staten en bedoelt daarmee
een hogere trap in de standenontv/ikkeling. Omstreeks die tijd begint nl.
de ridderschap als stand los van de Raad te komen. De Raad scheidt zich,
min of meer als een gesloten college, af uit de oude feodale curia, die meer
en meer identiek wordt met de Statenvergadering 371Dit komt dus overeen
met de opvatting, die Lemmink in zijn dissertatie verdedigt 372): de Staten-
81