iets dergelijks, soms werden ook prelaten en „baenridzen" (hoge edelen) apart vernoemd 384). Bij tijden kwamen de Staten van Holland en die van Zeeland gezamenlijk bijeen 385). De Staten van Zeeland kwamen ijverig op voor de Zeeuwse zelfstandig heid. Dit blijkt bv. uit de klachten en wensen, die zij in 1462 bij de graaf van Charolais kenbaar maakten385), waarin o.a. werd verlangd, dat men ridders, goede steden en onderzaten van Zeeland niet meer zou „taxeeren" dan „alleenlijc by den driên Staten van Zeelandt" 387) en dat de beneficiën in Zeeland aan geboren Zeeuwen zouden worden gegeven 387a). Ook tijdens de eigen regering van Karei de Stoute werd de benaming Staten van Zeeland maar zelden gebruikt 388). In 1515 gingen voorstellen tot wijziging van de keur uit van „die prelaet, edelen ende andere, representerende de drie Staten des lants ende graefscippe van Zeellant" 389). Hieruit maakt Lemmink op, dat de representatieve gedachte blijkbaar zijn intrede heeeft gedaan. Niet alle edelen hebben meer zitting, maar een beperkt aantal die de ridderschap vertegenwoordigen. In de loop van de zestiende eeuw schrompelt dit aantal ineen tot alleen de Eerste Edele overblijft 390). De betekenis van de stem hebbende steden neemt daarentegen toe. De taken van de Staten van Zeeland kunnen dan als volgt worden omschreven: het consenteren en regelen van het opbrengen van de bede, het overbrengen aan en het ver dedigen bij de regering van de bezwaren der ingezetenen en het zorgen voor de naleving der privileges391). West-Friesland. Het is o.i. nuttig de verhouding tussen Holland en Zeeland te vergelijken met die tussen Holland en West-Friesland. Daarvoor zijn enige bijzonder heden over laatstgenoemde nodig. Van Hollandse zijde pleegt men in de Middeleeuwen het tegenwoordige West-Friesland zonder meer als Friesland aan te duiden; voor hen was al het gebied over de Rekere Friesland 392). In 1289 werd na lange strijd dit West-Friesland aan de landen van Floris V toegevoegd; de door de graaf met drie Westfriese ambachten gesloten vredesverdragen 393) hadden echter meer het karakter van een verdrag tussen de graaf en een gemeen schap van vrije lieden dan dat van een onderwerping aan een veroveraar 394). In 1291 komt de titel heer van Friesland in de grafelijke titels te voorschijn, tegelijk met het daar definitief aan toevoegen van de titel van graaf van Zeeland 395); voortaan heet de graaf gewoonlijk graaf van Holland en van Zeeland, heer van Friesland 395). West-Friesland was niet gefeodaliseerd; de burenorganisatie en niet het 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 137