schedel" de voorstelling van een levend mens te verbinden noem ik enige bekende Nederlanders op, die, voorzover dat uit portretten te beoordelen is, zulk een rond hoofd hebben gehad: Herman Boerhaave, Gerbrand Adri- aansz. Breeroo, Egbert Meeuwsen Cortenaer, Johan en Cornelis Evertsen, Piet Hein, Maria de GrootReigersbergen, Anna Roemersd., Michiel Adri- aansz. de Ruyter, Maarten Harpertsz, Tromp. Anonyme voorbeelden van deze vorm van hoofd onder de Zeeuwse bevolking der 20e eeuw vindt men in Waardenburg, 1937, pi. XIV, en in Jan de Vries, Volk van Nederland. Hoe kan het verklaard worden, dat in de Bevelanden en in het land van Saaftingen omstreeks 1500 rcndhoofdige mensen groepsgewijze bijeen woonden? De bodem, waarop zij gevestigd waren, is tussen 400 en 800 na Chr. (deze jaartallen zijn slechts als grove benadering bedoeld) in een ondiepe zee afgezet (geologisch heet dit de afzetting van Duinkerken II). Alle bewoning eerder dan 400 na Chr. is door de langdurige inundatie weggevaagd. De voorvaderen der rondhoofden van 1500 kunnen zich op zijn vroegst genomen in de 9e eeuw ter plaatse gevestigd hebben. Waar zijn zij vandaan gekomen? Het ligt voor de hand het gebied van herkomst te zoeken in Brabant, in Vlaanderen of op Zeeuwse „Waddeneilanden" nabij de Noordzeekust, die ook 400800 droog kunnen gebleven zijn (maar op Walcheren kennen wij in deze periode juist een bevolking met langwerpige hoofden). Wat bewoog de immigranten tot hun verhuizing? Het beschikbaar komen van schorren om schapen te weiden en veen voor de „moernering" reeds in de 9e eeuw? Of werkgelegenheid bij de ontginnende Cisterciên- sers in de 12e eeuw? Hebben de bedoelde voorouders der rondhoofden te eniger tijd de gehele bevolking uitgemaakt of vormden zij een bepaalde sociale laag? De Cisterciènser abdij Ter Does (West-Vlaanderen) had vóór 1190 reeds grondeigendom in Zuid-Beveland 18). In of omstreeks 1203 verkochten kleine grondeigenaren in de ambachtsheerlijkheid Kruiningen met mede werking van ambachtsheer en schepenen hun percelen grond aan Ter Does. De verkopers droegen namen als: Har(d)mar, Betto, Dodin, Godebracht, Heinoch, Tankard, Biggo, Thibboud, Gelmar, Idsebord, Gobbe, enz. Obreen, die de oorkonde publiceerde, tekende hierbij aan: „Merkwaardig zijn in deze oorkonde de ouderwetsche namen der landelijke bevolking... die een nadere studie zouden verdienen." Van taalkundigen ben ik niet anders te weten gekomen, dan dat de namen niet aan de R.K. heiligen-kalender ontleend zijn en dat er Ingvaeonismen bij zijn, maar ik heb niet vernomen, in welke 18) Obreen. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 14