18. Emelisse 2429/9. Schedelfragment van betrekkelijk dunne bruine beenderen. Aanwezig zijn de parietalia, het os occipitale en van het rechter os temporale de squama en het petrosum. De schedelnaden zijn duidelijk; een wormiaans beentje bevindt zich ter plaatse van het lambdapunt; op enige afstand ervoor ligt de pijlnaad in een kamvormige verheffing. Tussen het caudale einde daarvan en de lambdanaad is de schedel plat. Het achter hoofd is in lateraal aspect sterk puntig en het vlak van het niet zeer ruige planum nuchale strekt zich naar achteren ver uit. Wel tekenen zich aan weerskanten, maar vooral links een paar caudaalwaarts verlopende longitu dinale lijsten af, die ontspringen tussen de incisura mastoidea en het foramen magnum. De rechter columella auris is aanwezig en zeer kort. Van de fossa glenoidalis is de laterale uitbreiding gering. 19. Emelisse 2429/10. Calvaria van bruine beenderen. Het fragment is boven de glabella afgebroken en dwars door het foramen magnum. Links is van de basis meer behouden dan rechts. De naden verkeren in ver gevor derde staat van verbening. De norma verticalis is ellipsoid en uitgesproken dolichocephaal met ge prononceerde tubera parietalia. Over het os occipitale verloopt een wal, die vergelijkbaar is met een torus occipitalis transversus, evenwel in een scheve stand: van links lateraal laag naar rechts lateraal hoger. De aanwezige linker fossa glenoidalis is in fronto-caudale richting ruim. 20. Emelisse 2429/11. Calotte van lichtbruine dunne beenderen. De naden zijn duidelijk. De ossa temporalia ontbreken volkomen. Breuk van os occipitale loopt dwars door het foramen magnum en die van het os frontale boven het nasion. Los zijn fragmenten aanwezig van linker en rechter os temporale. Norma facialis. De bovencontour is zwak spits. De arcus superciliaris is duidelijk aanwijsbaar, maar niet overmatig ontwikkeld. Norma verticalis. De omtrek is langgerekt ovoid met van voren een aanduiding van een sagittale kam. Norma occipitalis. Het aspect is fors; de sutura sagittalis ligt in een inzinking. Zowel de lineae superiores als de lineae supremae liggen in een wal; tussen beide in bevindt zich een lichte inzinking, zodat er geen eigenlijke torus occipitalis gevormd wordt. Norma lateralis. De frontale welving zet zich parietaal ver voort. Het os parietale is lang; ongeveer in het midden daarvan valt de kruin. Voorbij dit punt is de omtrek tamelijk vlak. Er is een flinke occipitale welving die mede toe te schrijven is aan de ontwikkeling van de linea suprema. 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 39