sutura lambdoidea is plaatselijk vrij breed, met vlak boven het rechter asteri on een wormiaans beentje. De linea nuchae superior is zeer geprononceerd, daarentegen het inion niet saillant. Norma basalis. Aan weerskanten wordt de laterale voortzetting van de linea nuchae inferior in de richting van de processus mastoides gevormd door een scherp kammetje. Het foramen magnum is tamelijk hoekig; de condylen zijn niet meer aanwezig. De linker laterale schedeldelen bevinden zich meer naar voren dan de rechter; de fossa glenoidalis is vrij wijd; de linker een bijna zuiver ronde kom. Vóór de clivus wordt de symmetrie niet door de mediaanlijn gehandhaafd: bijna de gehele sinus sphenoidalis ligt in de rechter schedelhelft. Norma lateralis. Voorbij de glabella, die een voortzetting van de arcus superciliaris is, wijkt de contour naar achteren om daarna over korte afstand steil te stijgen. Vervolgens verloopt de flauwe welving van os frontale en sutura sagittalis in een vrijwel rechte lijn tot de kruin. De omtrek vandaar tot het inion vertoont ter plaatse van de lambda een zó lichte inzinking, dat er van bathrocephalie nauwelijks sprake is. De verdere welving tot het opisthion is tamelijk sterk. De bovengrens van de squama temporalis is vrijwel gestrekt, waardoor de sutura temporo-sphenoidalis er enigszins hoe kig op aansluit. De buitenomtrek van de porus acusticus is rond. 30. Reimerswaal 4. Zware calvaria, donkerbruin, waarvan de naden met moeite te volgen zijn. De jukbogen ontbreken. Norma facialis. De bovencontour is enigszins scheef en reikt rechts hoger dan links. Daarentegen puilt het linker metopion meer uit dan het rechter. De arcus superciliaris is aanwijsbaar, maar een eigenlijke glabella tekent zich niet af. Norma verticalis. De contour is ovoid, met links vóór iets meer uit puiling dan rechts. Norma occipitalis. De hoofdvorm is breed en betrekkelijk laag. De sutura lambdoidea sluit wormiaanse beentjes in. De squama occipitalis doet zich in haar geheel en speciaal in haar bovenste deel voor als een geprononceerde uitpuiling. Norma basalis. Zelfs na de postmortale afschuring is het nuchale relief sterk sprekend. De crista is een scherpe kam met aan weerskanten ervan twee boven elkaar gelegen kuilen, waarvan de onderste enigszins gootvormig is. De linea nuchae inferior verheft zich in haar meest laterale deel als een scherpe longitudinaal verlopende kam, die rechts ongeschonden behouden is. Het foramen magnum is betrekkelijk klein en de condylen zijn behoorlijk ont wikkeld. Links is de incisura mastoidea buitengewoon wijd en aan haar 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 45