van het verdronken land van Saaftingen. Een gemengd type werd gerepre senteerd in niet overstroomde begraafplaatsen (o.a. Brigdamme). De Man gaf Sasse Jr. toe, dat de stad Reimerswaal een hoger percentage dolichocephalen (volgens Sasse 50°/oopleverde dan de dorpen in de Bevelanden, maar handhaafde zijn opinie aangaande de oorspronkelijke doli chocephalic van Zeeland tegenover de aanvankelijke opinie van Sasse, dat de oudere bevolking brachycephaal zou zijn geweest. Op de duur werden beide onderzoekers het erover eens, dat de brachycephalie zou moeten worden toegeschreven aan een later binnengekomen component, die mogelijk afkomstig was uit Rusland en zijn weg genomen kon hebben via Zuid- Duitsland. Uit zijn metingen concludeerde Sasse, dat de brachycephale Reimers- walers hoge schedels hadden en geen homogeniteit vertoonden in de aan- gezichtsmaten; voor zoverre zij een kort gezicht hadden, deelde hij ze in bij de Toeranen volgens Holder. De wat kleinere objecten van Nieuwlande weken overigens niet af van die van Reimerswaal en die van 's Gravenhoecke (Wan- teskuipe) bleken evenals die van Saaftingen uitgesproken brachycephaal, waarbij hij de opmerking maakt, dat de kortheid van de schedel zich vooral occipitaal manifesteert. De publicatie van Huizinga stelt in het licht, dat Sasse met zijn aanvan kelijke opvattingen over de brachycephale oorsprong van de Zeeuwse be volking niet alleen heeft gestaan: de Belg Jacques, de Zwitser Pittard en hier te lande Bolk waren dezelfde mening toegedaan. Huizinga is geneigd hier nog altijd een open strijdpunt te zien en herinnert in dit verband aan een uitspraak van Van der Feen, dat de oudste werktuigen, die in Zeeland ge vonden zijn, wijzen op een zeer vroeg naast elkaar bestaan van lang- en korthoofdigen. Skeletmateriaal, zoals ook in het onderhavige onderzoek be handeld is, heldert natuurlijk niets op over pigmentatie; de mogelijkheid van bijmenging met Mediterranen, die gekenmerkt zijn door donkere haren en ogen en dolichocephalie, kon pas in het geding komen na onderzoek van levenden (Wap), waarbij dan meteen de vraag rijst of in Zeeland voor be woners van dit type misschien niet ook de veronderstelling van menging van sterker gepigmenteerde brachycephale Alpinen met blondere dolichocephale Nordici in aanmerking komt. Ook dit punt meent Huizinga onbeslist te moeten laten. In 1937 verscheen nog een studie van Hagedoorn en Keers, die o.a. be trekking had op 58 schedels van Reimerswaal, hetzelfde materiaal, waarop Bolk zijn conclusies gebaseerd had. Zij menen een aanwijzing te zien, dat in tegenstelling tot wat geldt voor Friesche schedels, bij Zeeuwen de capaciteit 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1965 | | pagina 52