merking moet nemen, dat één dezer indices 75,en een andere 90,24 be
loopt, Een ander gegeven, dat aandacht vraagt betreft een hoogtemaat in
verband met de opmerking van Sasse, dat de Zeeuwse schedels hoog zijn.
De afmeting, die zich het beste tot vergelijking leent, is de afstand basion
bregma, die in het onderhavige onderzoek slechts 17 maal genoteerd kon
worden met een gemiddelde van 12,9 cm. Hagedoorn en Keers geven niet
de individueele cijfers, maar zij zijn te achterhalen uit de graphiek. Berekent
men daaruit het gemiddelde, dan komt men niet op 126,8 (hun opgave),
maar op 128,73 dus gelijk te stellen aan dat uitgedrukt in het thans gevon
den cijfer. Dit cijfer ligt onder die welke Sasse en De Man opgeven (Sasse
132,9 mm en De Man 133,mm beide voor Nieuwlande en De Man 131,5
voor Reimerswaal); gezien de beschikbare kleine aantallen is er nochtans
geen aanleiding voor de opvatting, dat de schedels van het onderhavige
onderzoek in hoogte verschillen van de vroeger bewerkte. Ten einde enigs
zins een maatstaf te hebben diene, dat Wettstein als gemiddelde voor Zwit
serse mannen opgeeft 131,mm en Pittard 13,3 cm (voor vrouwen 12,8),
beide geciteerd naar Martin; dit zijn dus cijfers, die betrekking hebben op
Alpinen, die te boek staan als brachycephaal.
Ter toetsing in absolute zin van de bewering van Sasse diene, dat in de
opgaven van Martin het minimale gemiddelde ligt bij 125 mm (Torguten,
Reicher) en het maximale bij 143 mm (812e eeuwse mannen van Bohe-
men) (Matiegka). Aldus beschouwd liggen de diverse cijfers van de Zeeuwen
in de lagere helft. Zij pleiten niet tegen aansluiting van de Zeeuwse schedel
hoogte bij de Alpine, waarbij nog te overwegen is, dat de gemiddelde hoogte
13 cm wordt, indien men dit gegeven betrekt op de 12 brachycephale Zeeuw
se schedels, dus met uitsluiting van de meso- en dolichocephale.
Graf JX St.Bavo
Aardenburg
Tek. J.v.d.Berg
Fig. 1
48