nieuwe duinen geraakte geheel in vergetelheid. Tegelijkertijd of in een iets
latere periode werden de duinen aan de zeezijde door de zee aangevreten.
Wat eens binnenduin was, werd geleidelijk buitenduin en zo kwamen na
verloop van tijd op het strand de geheel vergeten begraafplaatsen weer te
voorschijn. Doordat de duinkust bleef afnemen en de duinvoet landwaarts
opschoof, bleven de begraafplaatsen in 1687 niet lang zichtbaar, doch
werden ze door de zee vernield en bedekt.
Later kwamen nieuwe gedeelten van dezelfde en naburige begraafplaatsen
aan het strand van Domburg en Oostkapelle aan het licht. Marie G. A. de
Man 4) heeft de berichten over de achtereenvolgende ontdekkingen geschift
en samengevat. Zij onderscheidde drie begraafplaatsen. De eerste, buiten
de Hoge Hil, ongeveer bij strandpaal 28 (volgens de nummering op de
Topografische Kaart 1:25000; niet te verwarren met de nummering der
strandhoofden) was zichtbaar in 1687. De tweede, omstreeks strandpaal 43,
was zichtbaar in 1687, 1749 en 1817 en lag zeewaarts van de toenmalige
buitenplaats Duinvliet (dit bos heet nu, na afbraak van het herenhuis,
Hoogduin, terwijl de naam Duinvliet is overgegaan op een buitenplaats aan
de andere zijde van de rijweg DomburgOostkapelle 5). De derde lag in
het verlengde van de openbare weg, die tussen Hoogduin en Westhove in
naar de duinen loopt, omstreeks strandpaal 48; deze begraafplaats was
zichtbaar 1832, 1835, 1840 en 1850 tot 1874.
De tweede begraafplaats is 2 September 1817 bezocht door afgevaar
digden van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen: Johan de Kanter,
commies ter Provinciale Griffie e), Boudewijn Dobbelaar de Wind med. dr.7),
Hendrik Ripping med. dr.s) en Samuel de Wind 6), advocaat. In hun rap
port 9) herhaalden zij het relaas van ds Van der Sloot (zie boven) en ver
volgden: „Eene juistere beschrijving van de thans weder zigtbare begraaf
plaats in het strand, achter de buitenplaats Duinvliet, kan men wel niet
geven. Alleen is alles nu nog meer vergaan en vermolmd. Het aantal zigtbare
overblijfselen van kisten en geraamten is aanmerkelijk. Zij liggen hier niet
alle oost- en westwaarts, maar in allerlei rigtingen; natuurlijk zijn alle de
bovendeksels der kisten weg, het overige verrot, en met klei en zand
gevuld; zoodat het bijna onmogelijk is er een geheel gaaf geraamte in te
vinden of uit te halen. Men heeft er ook een kistje van een jonggeboren kind
4) 1899, p. 17 - 27, pi. I.
5) Kesteloo, 1909, p. 78.
6) Nagtglas, Levensber.
7) Fokker De Man, p. 192.
8) De Man, 1902, p. 17.
9) Middelb. Ct 6 Sept. 1817, No 109 en gelijkluidend Alg. Konst- en Letterbode 1817 II p. 194
- 195 (No 39, 26 Sept.)
5