had afgelegd (voor ex-draagsters) waren vermeld. Op ons verzoek werd een rangorde in deze kaartjes aangebracht. Geen enkele respondente noemde de duurte van de dracht als eerste bezwaar. Slechts zes van de 150 responden ten noemden de duurte als secondair bezwaar, waarbij dan meestal weer opgemerkt werd, dat alleen de aanschaf duur was. Vaak werd bij het zien van dit kaartje „klederdracht is duur" eerst iets opgemerkt in de trant van „Ja, daar kun je nu aan zien, dat U niet van hier komt, want het is helemaal niet zo, eerder omgekeerd". Om een indruk te geven hoelang de stoffen meegaan, laten wij hier enkele respondenten aan het woord: „Een nieuwe schort draag je eerst op zondag: wordt zij wat minder, dan ga je haar voor de middag dragen, daarna 's ochtend in het werk; dan naai je er twee tegen elkaar, en als 't helemaal niks meer is maak je uit de goede stukken nog broodzakjes voor je man of kinderen." „Dracht is eigenlijk hetzelfde in de zomer en in de winter, en ze doet ook niet aan de mode mee, dus heb je weinig nieuws nodig, want het goed is zo sterk. Wat je eigenlijk alleen varieert is het beukje1) en de ondermuts." (Walcherse respondente). Zoals alle vrouwen de verleiding om iets te kopen soms niet kunnen weer staan, zo kunnen de vrouwen in dracht zwichten als ze een leuk beukje of materiaal voor een ondermuts zien op Walcheren, en op Zuid-Beveland vooral stof voor een beukje en een doek. De voorraad beukjes die ons vaak werd getoond, was indrukwekkend: zo'n 15 a 25! Terugkomend op Petra Clarijs: de stoffen worden inderdaad elk jaar kost baarder, maar wij moeten hier toch bij opmerken, dat het vooral de zondagse delen van de dracht zijn die door de draagsters duur worden gevonden. Een behoorlijke onder- en bovenmuts samen (voor Walcheren) is toch zeker te krijgen voor 15,(uiteraard kan men ook hogere eisen stellen, zodat men een hoger bedrag moet uitgeven) en een dameshoedje ligt toch al gauw in dezelfde prijsklasse of hoger en is vaak na één seizoen uit de mode. Het maakloon is vooral voor de mannen hoog. Voor de vrouwen valt het mee: zo bleek in Westkapelle het maakloon voor een jak 6,a f 8,te zijn (men schaft gemiddeld één jak per jaar aan). Behalve de zondagse schorten, maakt men verder het meeste zelf. Het laten opmaken van mutsen is niet goedkoop, per muts betaalt men zo'n f 1,a f 1,25. Er zijn steeds minder vrouwen die mutsen opmaken, waardoor de laatste jaren de kosten van het opmaken zijn toegenomen. 1) Veelal bedrukte en/of bewerkte stof, welke in het jak wordt gedragen, en welke vooral aan de voorkant zichtbaar is. 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1966 | | pagina 61