rende deze evacuatie was men dus losgemaakt van de eigen dorpsgemeen schap; de social control werkte voor de geëvacueerden tijdelijk niet, zodat men minder weerstand had te overwinnen en zich vrijer voelde om de dracht af te leggen. We dienen wel op te merken, dat het vooral de meisjes en jonge vrouwen waren die in en vlak na de oorlog de dracht aflegden. De oudere vrouwen bleven meestal de dracht trouw, ook als men veel kleren had verlo ren, zodat het verlies van kleding niet de primaire reden tot afleggen is ge weest. Tijdens en vlak na de oorlog, toen meer vreemdelingen (na de bezet ters o.a. velen voor de wederopbouw) naar deze gebieden kwamen, reali seerde men zich duidelijker dat het dragen van dracht een bijzonderheid was en juist de jongeren (sterker dan de meer traditioneel-ingestelde ouderen) neigden daardoor tot afleggen. Een andere factor die de aantrekkelijkheid van het afleggen verhoogde, was de H.A.R.K. (Hulp-Actie Rode Kruis), die na de bevrijding kleding versterkte aan diegenen die hieraan gebrek hadden; vanzelfsprekend waren dit burgerkleren. De mogelijkheid om een leuke jurk te kunnen krijgen, lokte ook juist weer de jongeren onder de vrouwen aan, en omdat de mogelijkheid tot het kopen van klederdrachtonderdelen zeer be perkt was, droeg ook deze H.A.R.K.-uitdeling ertoe bij, dat jongeren de dracht aflegden. Dat de oudere familieleden niet teveel bezwaren maakten, kwam mede door het feit dat ook zij weinig kleding meer bezaten en nu van degenen die het hadden afgelegd, delen van de dracht konden overnemen. Bij terugkeer in het eigen dorp verkreeg het afleggen van de dracht door deze jongeren nog een soort sneeuwbaleffect: Waren er nu in een vriendinnen- groep één of meer die de dracht hadden afgelegd, dan wilden vaak ook de anderen die nog in dracht waren, deze afleggen, want zij wilden dan geen uitzondering meer zijn in hun groepje, vooral niet wanneer men gezamenlijk buiten de plaats of de provincie kwam. Deze nawerking beperkte zich niet tot enkele maanden na terugkeer in het eigen dorp, maar bleef lang bestaan, omdat er steeds vrouwen bleven die om verschillende redenen (b.v. om economische of psychologische) pas later zich aansloten bij de meerderheid van hun kennissen. Het hierboven beschrevene geldt dus in hoge mate voor Westkapelle en, zoals reeds werd opgemerkt, in veel geringere mate voor Meliskerke. Voor al de nawerking na terugkeer in eigen dorp, was hier tamelijk gering, omdat meestal de dracht-draagsters in de vriendinnenkring nog in de meerderheid waren (vooral bij de jonge vrouwen, iets minder misschien bij de meisjes) en terwijl ook de ouderen zich vrij sterk verzetten tegen het afleggen van de dracht door hun dochters. De sociale controle was hier bovendien na de oorlog sterker dan in Westkapelle, waar ze nooit meer zo heersend is ge worden als voor de oorlog het geval was. 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1966 | | pagina 67