lijke leven op de dorpen. We gaan nu meteen over op het tweede aspect
dat we onderscheiden, wanneer we het contact met vreemden beschouwen:
de evacuatie in 1944, die vele Walcherse mensen uit hun huis verdreef en
hen dwong hun heil elders te zoeken, ook al waren er onder hen die nog nooit
verder dan het eigen dorp of naburig dorp waren geweest. Zij het, dat de
meesten van de geëvacueerden in Zeeland ondergebracht werden, het bete
kende toch het verlaten van de bekende dorpsgenoten en het tijdelijk vernie
tigen van de dorpssamenleving. De evacuatie bracht de getroffenen in een
nieuwe gemeenschap, waar zij nieuwe contacten legden en waar vaak andere
gewoonten heersten dan in hun eigen dorp. Men leze hierover onder para
graaf 1. Verder werd de isolatie van de Zeeuwen verbroken doordat velen
na de oorlog in groepsverband per touringcar of individueel reizen onder
namen naar plaatsen buiten Zeeland. In vergelijking met voor de oorlog nam
het verschijnsel van de verenigingsexcursies evenals elders in Nederland een
grote vlucht.
Bovendien wilde een groot aantal Zeeuwen op bezoek gaan bij familieleden
of vrienden die in de Noord-Oostpolder wonen, waarheen een groot aantal
Zeeuwse boeren is geëmigreerd. Er bestond dus na de oorlog een trend tot
meer reizen, die van groot belang is geweest bij de verandering die zich
voltrok in het levenspatroon van vele Zeeuwen. Om aan te geven welke in
druk wij kregen van de mate waarin de respondenten in de drie dorpen hun
reislust botvierden, laten wij hier enkele afgeronde verhoudingen volgen.
Van de interviewees in Meliskerke, die de dracht dragen, bleek Va deel
zelden d.w.z. 1 keer per jaar of minder, buiten Zeeland te reizen en Va twee
keer per jaar of meer. In Westkapelle was hetzelfde beeld te zien, terwijl in
Ovezande de verhouding iets anders was: daar kwam ruim de helft meer dan
2x per jaar buiten Zeeland, en ruim 2/5 kwam daar slechts 1x per jaar of
minder buiten de provincie. Va deel der ex-draagsters in Meliskerke vertelde
ons dat ze 1x per jaar of minder buiten Zeeland kwam, Va deel kwam daar
2x per jaar of meer. In Westkapelle was deze verhouding bijna Va tegen ruim
Va In Ovezande ging van de geïnterviewde vrouwen die de dracht gedragen
hadden, ruim de helft „weinig" buiten Zeeland en minder dan de helft reisde
daar „vaak", waarbij „weinig" betekent: 1x per jaar of minder en „vaak":
2x per jaar of meer.
Uit ons onderzoek blijkt dus tussen drachtdraagsters en hen, die vroeger
in dracht waren, geen verschil in de veelvuldigheid van het reizen buiten
Zeeland. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de aantallen geïnterviewde
draagsters en niet-draagsters in de dorpen niet groot genoeg waren om er
betrouwbare kwantitatieve conclusies uit te trekken.
In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe men, als men in dracht
73