HOOFDSTUK IV. De SOCIAAL-PSYCHOLOGISCHE FACTOREN
DE BELEVING VAN DE DRACHT EN EEN EVENTUEEL VERSCHIL IN BELEVING DOOR
DE BEROEPSSTANDEN
Het verdwijnen van de geografische isolatie van Zeeland ten opzichte van
de rest van Nederland betekende nog niet direct dat ook de sociaal-culturele
isolatie werd opgeheven. Ook elders, waar nog dracht wordt gedragen, ge
beurde dit niet (zoals in Scheveningen en Staphorst1)). Ook al begonnen
meer steedse elementen door te dringen (via radio en krant), dit wil nog
niet zeggen dat deze direct werden aanvaard. De bevolking die dracht
draagt, bleef vasthouden aan een eigen normen- en waardensysteem; de
veranderende normatieve opvattingen van de stedelingen waren voor deze
boeren- en vissersbevolking zo volkomen vreemd en anders, dat deze hen
niet aanspraken en door hen werden verworpen. Dit komt mede docrdat de
wereld van boer en visser zo heel anders is dan die van de stedeling; de
natuurwereld van eerstgenoemden bevat sterk een element van onverander
lijkheid en onveranderbaarheid. De klederdracht, als een uiting van de
zedelijke overtuigingen, kon zich hierdoor blijven handhaven; men vergeleek
zich zelf niet met de stedeling die in een wereld met andere normen
leefde.2)
Het eigen normen-systeem is nog wel in vrij sterke mate gehandhaafd ge
bleven bij de oudere bevolking, waar men dan ook nog de meeste dracht aan
treft. De jongeren verwierpen echter het normen-systeem, dat geldt in de
wereld van de stedeling, niet meer volledig en zij gingen zich vergelijken met
de stedelingen. Het gevolg was bij de jongeren een gevoel van anders zijn
en minder zijn. Sommigen legden zich hier niet bij neer en gingen de dracht
afleggen om op die manier het verschil, althans uiterlijk, te reduceren.
Waarom had de drager van dracht nu bij contacten met mensen in burger
van elders het gevoel dat men hem als anders en minder bestempelde? Waar
schijnlijk moet men de oorzaak hier voor een deel zoeken in het feit dat aan
de zijde van de stedeling nog steeds in zekere mate het oude stereotype
„boer" (een ouderwets, dom iemand) is blijven bestaan. De klederdracht
lijkt bij de stedeling dit stereotype juist op te roepen. In winkels buiten
Zeeland worden de vrouwen in dracht soms aangesproken met „boerinnetje"
en ook op straat wel eens als zodanig nageroepen. Door het voortbestaan
van dit verouderde stereotype heeft de boer (en de boerin) het gevoel als
mindere te worden beschouwd. Van hun kant echter voelen zij niet meer zo'n
groot verschil tussen boer en niet-agrariër als vroeger. Het gevoel van eigen-
1) Dr. SJ. Groenman: Staphorst, 1947.
2) Dr. H. A. Sillevis: De boer en zijn wereld, 1959, blz. 59, e.v.
78