zilveren knoppen en niet-bestikte petten. Dit standsverschil is tegenwoordig van geen betekenis meer. De gemeenschap ziet alleen de notabelen als een duidelijk hogere stand. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen welke van de twee groepen, de boeren of de dijkwerkers, met het afleggen is be gonnen. Nu nog zijn er zowel dijkwerkers als boeren in dracht te vinden. Wel werd door enkele sleutelpersonen opgemerkt dat boeren minder contact met de buitenwereld hadden dan welke andere beroepsgroep ook, en dat hun contacten zich veelal beperkten tot andere boeren uit eigen streek, waardoor ze minder neiging tot afleggen hadden dan in andere beroepen het geval was. Bij de vrouwen is in ieder geval geen verschil in beleving van de dracht voor de verschillende beroepsstanden gebleken. In Meliskerke bezit de boerenstand nog wel een zeker standsgevoel, zoals in hoofdstuk I werd beschreven. De grote invloed die de boeren vroeger bezaten neemt sterk af, o.a. door het feit dat men niet meer van de boer afhankelijk is bij het zoeken naar werk, en door de sterk verbeterde positie van de landarbeider. In de gemeenteraad bezitten de boeren toch nog altijd 5 van de 7 zetels. In Meliskerke zijn het echter niet zozeer de boeren die invloedrijk zijn, maar een aantal oudere personen (zie hoofdstuk III, par. 4). Ook hier bleek, met name bij de vrouwen geen verband te bestaan tussen het beroep van de man en het al dan niet dragen van dracht. In Ovezande vormden de boeren vroeger de hoogste stand; zij waren het die in de besturen van de verenigingen zaten. De invloed van de boeren is nu echter sterk afgenomen. Ook hier bleek niet dat voor de vrouwen het dragen van dracht gebonden is aan een bepaalde beroepsgroep. Wel bleek uit de gesprekken in Ovezande dat het afleggen van dracht werd ingezet door de landarbeiders (zie hoofdstuk III, par. 4). Tenslotte mogen wij opmerken dat ons geen relatie is gebleken tussen bedrijfsgroote en het al dan niet dragen van klederdracht, ook al wordt dit wel beweerd. Immers verschillende invloeden werken hier: a) De grote boeren hebben vaak een modernere mentaliteit dan de kleine boeren, zodat men vanuit dit gezichtspunt zou verwachten dat vrouwen van grote boeren eerder de burgerdracht zouden aanschaffen. b) Vrouwen van grote boeren behoeven minder landarbeid en soms ook minder huishoudelijk werk te verrichten dan vrouwen van kleine boeren, zodat bij eerstgenoemden practische kleding minder vereist wordt. Bovendien is het werk op de grote bedrijven meer gemechaniseerd dan op de kleine. Vaak wordt gezegd dat met de komst van de tractor de klederdracht verdwijnt. Voor de vrouwen lijkt ons dit niet op te gaan. Immers het toenemen van de mechanisatie betekent voor de boerin dat ze öf niet behoeft te helpen op het bedrijf, öf dat ze lichtere werkzaam- 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1966 | | pagina 81