heden kan verrichten. En het is altijd nog gemakkelijker om met lange
rokken op een tractor te zitten dan op het land geknield voort te moeten
gaan bij het rooien van aardappelen.
Met even veel recht kan dus worden beweerd dat juist de boerinnen van
de kleine bedrijven om practische redenen de burgerkleding (en de overall!)
aanschaffen.
In Ovezande waar, meer dan in Westkapelle en in Meliskerke, grote boeren
wonen, met bedrijven van 40 tot 50 ha, naast een aantal met middelgroot en
klein bedrijf, vonden we zowel bij de vrouwen van de grote boeren als bij die
van de kleine, mensen in dracht en in burgerkleding.
Binnen de dorpen is ons dus geen differentiatie in het al dan niet dragen
van dracht naar bepaalde beroepsgroepen of naar bedrijfsgrootte gebleken.
Het enige onderscheid dat duidelijk waarneembaar is, is dat tussen de ver
schillende leeftijdsgroepen. Het zijn vooral de oudere vrouwen die de dracht
trouw blijven.
HOOFDSTUK V. POGING TOT VERKLARING VAN HET DORPSGEWIJZE
VERSCHIL IN TEMPO VAN HET VERDWIJNEN VAN DE KLEDERDRACHT
Een enkel gezin in Zeeland ontving ons met de woorden: „Denkt U dat U
het kunt tegenhouden, de klederdracht verdwijnt toch!" Degene die dit zei,
had het niet bij het rechte eind wat onze bedoelingen betreft, maar met het
laatste deel van haar opmerking heeft ze ongetwijfeld gelijk. De klederdracht
verdwijnt, in sommige delen van Zeeland is zij algeheel uitgestorven, in
andere streken wordt zij nog gedragen, zoals op Walcheren en Zuid-Beveland.
Maar er is geen bijzonder profetische blik voor nodig om te zien, dat over
enkele tientallen jaren ook daar de dracht alleen nog in de musea te zien
zal zijn.
Een vraag die echter opduikt wanneer men de leeftijd van de vrouwen
beziet in de verschillende dorpen, is: Hoe komt het dat in sommige dorpen
alleen maar ouderen de dracht dragen, terwijl in andere plaatsen, b.v. West
kapelle en Meliskerke, nog veel meer jongere vrouwen, zelfs enkelen jonger
dan 30 jaar, in dracht gekleed gaan? Hier is sprake van een lager tempo
waarin het proces van het verdwijnen van de dracht verloopt, vergeleken met
dat in andere dorpen, en waarschijnlijk van een later tijdstip waarop de
eerste stoot tot het afleggen gegeven is. Ons is nu gebleken dat het afleggen
van de dracht een gevolg is van de verandering in het levenspatroon van de
bevolking, die op gang wordt gebracht en wordt voortgezet door een samen
spel van allerlei factoren, behandeld in de voorafgaande hoofdstukken, die
inwerken op het cultuurpatroon van de bevolking. Wij moeten aannemen dat
voor de dorpen binnen de verschillende delen van Zeeland, die een aparte
82