In het vijfde stukje (1765) wijdt Baster een paragraaf aan de steen
mossels of pholaden en brengt in herinnering de schade, die de paalwormen
omstreeks 1730 aan de houten palen van de zeeweringen in Nederland
hadden toegebracht. Over deze paalwormepidemie had hij al eerder een
bericht gepubliceerd met zeer goede tekeningen van het gehele dier, de
schelp en de paletten (Baster, 1739). Uit de beschrijving blijkt, dat hij de
paalwormen niet als weekdieren (mollusken) herkende, maar voor wormen
hield. Wonderlijk is tenslotte zijn opvatting over de functie der paletten
,,The two small Bodies, that contain these Ends of the Tail, are of a harder
Substance than even the Hemicrania de schelpkleppen]. The outer part
is gibbous, the inner hollowed. The lower end is bifid; whence I conjecture,
that they serve the Animal for Feet, when it is mounting upright, or corro
ding the Wood; by leaning on them as on a Prop".
In ditzelfde vijfde stukje wijdt Baster nog enkele regels aan vondsten van
concreties met steentjes en schelpen (p. 78). ,,Ook is het gansch niet
ongemeen, midden in de klompen Derrij, die somtijds bij de Stranden der
Zeeuwsche digt aan Zee gelegen Eilanden uit de grond komen opborrelen,
eenige stukken versteend Slik te vinden, met Keitjes en veelderhande zoo
heele als gebroken Schulpen daar in. Doch dat opmerkelijk is, zoo een
versteend stuk slik heeft doorgaans een groote Spijker of ander stuk IJzer
als tot een pit, daar het om versteend is". Twee eeuwen later besprak Van
Straaten (1957) dergelijke concreties van de Nederlandse kust, en deelde
ze in vijf rubrieken in. De objecten, die Baster beschreef zouden zo tot no. 2
van Van Straaten's classificatie behoren.
Baster was de eerste, die het Drijfhorentje uitvoerig beschreef, zowel de
schelp als het dier. Het is een waterslakje uit zoute en brakke kreken nabij
Zierikzee, dat ook elders in Nederland in soortgelijke milieu's zeer algemeen
is. In de latijnse uitgave, Opuscula subseciva (1759-1765) gaf Baster het
dier de latijnse naam Turbo stagnalis. Als Hydrobia stagnalis (Baster, 1765)
heeft deze soort vele jaren in de zoölogische literatuur te boek gestaan,
totdat Holthuis (1945) er op wees, dat Baster's naam voor het slakje niet
gebruikt mag worden, omdat Baster in zijn boek niet consequent de voor
geschreven binaire zoölogische nomenclatuur toepaste, maar meestal een
omschrijving of phrase" van meer dan twee woorden als soortnaam ge
bruikte. Om deze reden is derhalve het gehele boek uitgeschakeld voor de
zoölogische nomenclatuur. Helaas moet dus Baster's naam plaats maken
voor de eerstvolgende geldige naam, en moet het drijfhorentje de latijnse
naam Hydrobia stagnorum (Gmelin, 1790) dragen. In een brief van 6 Oct.
1766 aan Linnaeus (Hulth, 1916) schrijft Baster, dat hij een hoeveelheid
46